Vonnissen
Hieronder vind je een aantal vonnissen waarbij de rechter 'Incassocenter BV' / 'Invorderingsbedrijf' veroordeeld heeft.
1. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:6733
2. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2019:6021
3. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:8276
4. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:10303
5. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:16458
6. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2017:16735
7. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:9377
ECLI:NL:RBDHA:2018:6733
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 22-05-2018
Datum publicatie 12-06-2018
Zaaknummer 6514515 RL EXPL 17-30050
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Toewijzing vordering tegen het Invorderingsbedrijf vanwege schending zorgplicht. De kosten wogen niet op tegen de te verwachte opbrengsten. Het Invorderingsbedrijf had eisers daarom moeten adviseren niet te procederen
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
FH
Zaak-/rolnr.: 6514515 RL EXPL 17-30050 22 mei 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1 [eiser] ,
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats 1] , eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Invorderingsbedrijf B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Leung (Moneyfirst).
Partijen worden hierna genoemd “ [eisers] ” en “Invorderingsbedrijf”.
1 Procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 30 november 2017, met producties 1 tot en met 7; - de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 17.
1.2. Op 2 mei 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eisers] in persoon, vergezeld van mevrouw [betrokkene 1] namens de gemachtigde, en namens Invorderingsbedrijf de heer [betrokkene 2] . Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2 Feiten
2.1. Tussen [eisers] en zijn voormalige verhuurder [verhuurder] (hierna: [verhuurder] ) is een geschil ontstaan over het niet restitueren van de door [eisers] betaalde waarborgsom van
€ 1.500,00 nadat de huurovereenkomst was geëindigd.
2.2. Vervolgens heeft [eisers] op de website van Invorderingsbedrijf een aanmeldformulier ingevuld waarbij hij Invorderingsbedrijf de opdracht heeft gegeven incassomaatregelen te nemen om het bedrag van € 1.500,00 te innen. Onderaan het aanmeldformulier stonden hyperlinks naar de algemene voorwaarden en de tarieven.
2.3. Als reactie op de door Invorderingsbedrijf gestuurde incassobrief biedt [verhuurder] bij brief van 18 september 2015 aan om, na aftrek van de door hem gemaakte kosten, een bedrag van € 785,90 aan [eisers] te betalen.
2.4. Bij brief van 8 oktober 2015 vraagt Invorderingsbedrijf aan [eisers] of hij het dossier wil doorzetten door middel van een dagvaarding en schrijft voorts:
“(...) De investering verbandhoudende met de dagvaardingsprocedure bedraagt voor het opstellen van de dagvaarding € 274,- excl. BTW, voor het betekenen van de dagvaarding door de deurwaarder € 121,84 excl. BTW te verhogen met het griffierecht. Het wettelijke griffierecht is afhankelijk van uw rechtsvorm en de hoogte van de vordering en bedraagt thans € 221,-. Alle kosten worden zoveel mogelijk verhaald op de debiteur.
Bijgesloten heb ik voor u het beleid Dagvaardingsprocedure. (...)”
In de bijlage staat vermeld dat het uurtarief, indien verweer wordt gevoerd, € 185,00 excl. BTW bedraagt, naast de vaste vergoeding van € 274,00 en € 121,84 exclusief btw.
2.5. Bij e-mail van 12 oktober 2015 te 15.22 uur schrijft [eisers] aan Invorderingsbedrijf:
“In mijn telefonisch onderhoud tijdens start van incassoprocedure werd mij verteld dat ik ongeveer 40 euro kwijt zou zijn aan incasso kosten. Alle kosten daarboven zouden vooraf vermeld worden.
Waarschijnlijk heb ik iets over het hoofd gezien. Kun je mij vertellen waar het bedrag van 328,24 te vinden was in ons e mail verkeer?”
Per e-mail van dezelfde dag om 15.39 uur reageert Invorderingsbedrijf hierop:
“Het bedrag dat ik u noemde, is het bedrag dat debiteur moet betalen, volgens wet. U betaalt aan ons de dossierkosten, deze zijn EUR 37,- te verhogen met BTW. (...) We kunnen daarnaast altijd dagvaarding nog even doornemen. Jullie beslissen zelf of jullie dat willen (of niet).”
Daarop reageert Oudshoorn per e-mail om 15.54 uur:
“(...) Het liefst zou ik er uit komen middels een onderhandeling. (...)”
2.6. Vervolgens stuurt [eisers] op 29 oktober een e-mail aan Invorderingsbedrijf waarin zij het volgende schrijft:
“Om ons beiden nog meer proceskosten en tijdsinvestering te besparen willen wij nog een laatste voorstel aan [verhuurder] doen, alvorens we een volgend traject ingaan middels rechtbank. (...) Is het gebruikelijk in deze fase de kosten gemaakt door uw bureau volledig of 50% verhalen bij [verhuurder] ? (...)”
In reactie op een e-mail van Invorderingsbedrijf van 30 oktober 2015, waarin aan [eisers] wordt gevraagd voor welk bedrag hij het dossier wenst te sluiten tegen finale kwijting, geeft [eisers] de instructie om een laatste voorstel te doen van € 1.463,00 (inclusief incassokosten van € 363,00 inclusief btw). Dat aanbod wordt niet door [verhuurder] geaccepteerd.
2.7. Vervolgens heeft [eisers] buiten Invorderingsbedrijf om bij e-mail van 4 november 2015 nog een laatste voorstel gedaan aan [verhuurder] van € 1.281,50 maar ook dat is niet door [verhuurder] geaccepteerd. Hierna heeft [eisers] opdracht gegeven tot het uitbrengen van een dagvaarding.
2.8. Bij e-mail van 5 november 2015 bericht Invorderingsbedrijf aan [eisers] :
“Wij behandelen op basis van no cure no pay onbetwiste vorderingen. In geval van betwiste vorderingen (zoals in uw geval) berekenen wij ons uurtarief. (...)”
2.9. Bij e-mail van 12 februari 2016 informeert [eisers] naar de mogelijkheid tot het terugvorderen van de kosten op [verhuurder] . In reactie daarop schrijft Invorderingsbedrijf in haar e-mail van diezelfde dag:
“Wij hebben de rechter gevraagd om de debiteur te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarvan zijn we afhankelijk. Hoeveel dit is (en of dit gebeurt), bepaalt een rechter.”
2.10. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [verhuurder] verweer gevoerd. Vervolgens heeft op 30 augustus 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Alkmaar. Bij vonnis van 28 september 2016 heeft de kantonrechter [verhuurder] veroordeeld om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 840,00 ter zake de waarborgsom en een bedrag van € 152,46 inclusief btw ter zake buitengerechtelijke kosten. Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
2.11. Naar aanleiding van de door haar verrichte werkzaamheden heeft Invorderingsbedrijf een aantal facturen aan [eisers] gestuurd van in totaal € 3.137,24, welke door [eisers] zijn voldaan.
3 Vordering
3.1. [eisers] vordert veroordeling van Invorderingsbedrijf bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis ter comparitie, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.436,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.436,03 vanaf 8 april 2017 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde partij in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten.
3.2. [eisers] legt aan deze (verminderde) vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot opdracht had Invorderingsbedrijf de zorg in acht moeten nemen die van een redelijk bekwame en redelijk handelend jurist verwacht mag worden. In dat kader had Invorderingsbedrijf [eisers] moeten informeren met betrekking tot de kansen in een gerechtelijke procedure. Omdat de kosten in dit geval niet opwegen tegen de te verwachten opbrengsten, had Invorderingsbedrijf [eisers] moeten adviseren van het gerechtelijke traject af te zien. Nu Invorderingsbedrijf dat niet heeft gedaan, is zij toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Indien [eisers] volledig en juist was geïnformeerd, dan had [eisers] afgezien van een gerechtelijke procedure en aangestuurd op een betaling van € 785,90 door [verhuurder] (zoals door [verhuurder] aangeboden bij brief van 18 september 2015). [eisers] heeft een bedrag van € 648,41 ontvangen en een bedrag van € 3.137,24 aan Invorderingsbedrijf betaald. Indien [eisers] het aanbod van [verhuurder] van € 785,90 had geaccepteerd, dan had [eisers] slechts een bedrag van € 344,50 aan incassokosten aan Invorderingsbedrijf moeten voldoen waardoor hij € 441,40 zou hebben overgehouden. Vanwege het niet aanvaarden van het schikkingsvoorstel heeft [eisers] derhalve schade geleden tot een bedrag van € 2.930,23 (€ 3.137,24 - € 648,41 + € 441,40). Daarnaast heeft Invorderingsbedrijf geen algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst van toepassing verklaard en deze zijn evenmin aan [eisers] ter hand gesteld, zodat [eisers] geen kantoorkosten op grond van die algemene voorwaarden verschuldigd is. Voorts vordert [eisers] vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 505,80 vanwege de door de gemachtigde van [eisers] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden.
4 Verweer
4.1. Invorderingsbedrijf heeft, kort samengevat, als verweer aangevoerd dat [eisers] meerdere malen is gewezen op de kosten en dat uit niets is gebleken dat Invorderingsbedrijf [eisers] heeft voorgehouden dat de kosten van een gerechtelijke procedure integraal verhaald zouden worden.
5 Beoordeling
5.1. De kantonrechter stelt vast dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft als bedoeld in artikel 7:400 BW. Bij dergelijke overeenkomsten heeft te gelden dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (7:401 BW). Voor een professionele dienstverlener in de financiële sector – zoals Invorderingsbedrijf – houdt deze norm in dat de (mate van) zorg die zij ten opzichte van haar wederpartij – in casu de als particulier optredende [eisers] – dient te betrachten ten minste gelijk moet zijn aan de (mate van) zorg die een redelijk handelend, redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde situatie in acht zou nemen. De omvang van de op de schouders van de dienstverlener rustende zorgplicht wordt voorts bepaald door de omstandigheden van het geval, waartoe onder meer ook moet worden gerekend de aard van de overeengekomen dienstverlening en de redelijkerwijs te verwachten deskundigheid bij de wederpartij. De opdrachtnemer dient haar gedrag ook in voldoende mate af te stemmen op de gerechtvaardigde belangen van de opdrachtgever.
5.2. Uit de door Invorderingsbedrijf overgelegde correspondentie blijkt dat [eisers] erop is gewezen dat de kosten zoveel mogelijk op de wederpartij worden verhaald, maar nergens staat dat Invorderingsbedrijf [eisers] heeft verzekerd dat de kosten volledig op [verhuurder] verhaald zouden kunnen worden. Ook anderszins is daar niet van gebleken.
5.3. Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat Invorderingsbedrijf haar zorgplicht als opdrachtnemer heeft geschonden. Op het moment dat werd gedagvaard, bedroegen de kosten al € 716,97 (€ 223,00 griffierecht + € 15,00 portokosten dagvaarding + € 331,54 opstellen dagvaarding en € 147,43 betekening dagvaarding). Bovendien blijkt uit de mail van 12 oktober 2015 te 10.49 uur van Invorderingsbedrijf dat daar nog € 328,25 wegens buitengerechtelijke kosten bij zouden komen, zodat de kosten al ruim boven de duizend euro uitstegen. De vordering bedroeg € 1.500,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente. Invorderingsbedrijf brengt uiteindelijk € 3.137,24 aan kosten bij [eisers] in rekening. Het had op de weg van Invorderingsbedrijf gelegen om – gezien de geringe omvang van de vordering en de gezien het feit dat uit de reeds gevoerde correspondentie reeds bekend was dat [verhuurder] verweer zou voeren – vooraf een inschatting te geven van de kosten van de procedure. Van een professionele dienstverlener mag dat worden verwacht. Zo wist Invorderingsbedrijf dat gezien het verweer van [verhuurder] de kans op een comparitie van partijen zeer groot was, zodat, gezien de locatie waar werd geprocedeerd – het voor Invorderingsbedrijf duidelijk had moeten zijn dat haar kosten op basis van het gehanteerde uurtarief de hoogte van de vordering aanzienlijk zou overschrijden. Alleen al aan reistijd heeft Invorderingsbedrijf een bedrag van € 569,95 in rekening gebracht (2,40 uur inclusief BTW en 6% kantoorkosten die nergens door Invorderingsbedrijf worden genoemd). Invorderingsbedrijf had [eisers] voor de redelijkerwijs te verwachten kosten moeten waarschuwen. Bovendien had Invorderingsbedrijf, anders dan zij nu heeft gedaan [eisers] op gezette tijden moeten informeren over de – voortschrijdende – kosten van de procedure, zodat de kosten de eventueel te verkrijgen baten niet – ongemerkt – overschrijden. Dit geldt te meer nu [eisers] meerdere malen, zoals uit de onder 2.5 tot en met 2.9 weergegeven correspondentie blijkt, heeft gevraagd naar de te verwachten kosten. Invorderingsbedrijf mocht niet volstaan met een enkele verwijzing naar het door haar gehanteerde uurtarief.
5.4. Invorderingsbedrijf, die als opdrachtnemer de plicht heeft om [eisers] op de hoogte te houden van haar werkzaamheden en daarover rekening en verantwoording af te leggen, heeft [eisers] gelet op het voorgaande niet in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding een weloverwogen keuze te maken. Het noemen van losse bedragen zonder een en ander overzichtelijk op een rijtje te zetten en een concrete kosteninschatting te geven, getuigt – zeker in dit geval waar het een geringe vordering betreft – niet van een deugdelijke vervulling van de zorgplicht.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat Invorderingsbedrijf toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Om die reden is zij gehouden de schade die [eisers] heeft geleden te vergoeden. De kantonrechter is van oordeel dat Invorderingsbedrijf [eisers] in dit geval had moeten adviseren om niet te gaan procederen. Wanneer zij dat zou hebben geadviseerd, zou [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter van een gerechtelijke procedure hebben afgezien en had zij de met de procedure gemoeide kosten bespaard. De vordering van [eisers] zal daarom worden toegewezen.
5.6. De buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente zullen als onbetwist en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten slechts toewijsbaar is vanaf de dag van dagvaarding.
5.7. Invorderingsbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
6 Beslissing
De kantonrechter:
6.1. veroordeelt Invorderingsbedrijf om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 3.436,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.930,23 vanaf 8 april 2017 en over € 505,80 vanaf de dag van dagvaarding, beiden tot de dag van algehele voldoening;
6.2. veroordeelt Invorderingsbedrijf in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 729,91 waarvan € 400,00 als het aan de gemachtigde van [eisers] toekomende salaris;
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 6.4. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
ECLI:NL:RBLIM:2019:6021
Instantie Rechtbank Limburg
Datum uitspraak 03-07-2019
Datum publicatie 05-07-2019
Zaaknummer C/03/252309 / HA ZA 18-354
Rechtsgebieden Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
In conventie: plaatsen reviews op internet, aanleggen mailinglist, aanschrijven tv- programma en aansporen derden tot weigeren van een door eiser in conventie gedaan aanbod door gedaagde in conventie in dit geval niet onrechtmatig. Gedaagde in conventie heeft wel onrechtmatig gehandeld door opdrachtgevers, (ex-)medewerkers en toeleveranciers van eiser in conventie te benaderen en openbare reacties op LinkedIn te plaatsen met geen ander doel dan het toebrengen van schade aan eiser in conventie. In reconventie: ontbinding van de incasso- overeenkomst en veroordeling van gedaagde in reconventie tot terugbetaling van het door eiser in reconventie betaalde bedrag. Schending zorgplicht van gedaagde in reconventie als incassobedrijf, onder meer door wanverhouding tussen de vordering op de debiteur van eiser in reconventie en de te verwachten te maken kosten, terwijl op voorhand geen volledig beeld is voorgehouden van die te verwachten kosten.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2019/474
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/252309 / HA ZA 18-354
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVORDERINGSBEDRIJF B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CM ZAKELIJK B.V., gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCASSOCENTER B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, advocaat mr. I.B. Jansse,
tegen
1 [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] ,
wonende te [woonplaats gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , 2. [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , gedaagden in conventie,
eisers in reconventie, advocaat mr. J.W.J. Hijnen.
Eiseressen in conventie, verweersters in reconventie zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als Invorderingsbedrijf, CM Zakelijk en Incassocenter en gezamenlijk als Invorderingsbedrijf B.V. c.s. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] en [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] en gezamenlijk als [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie]
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juli 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met producties, - de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende wijziging van eis met
producties,
- de akte uitlating vermeerdering van eis van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ,
- de akte overlegging nadere producties van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. van 2 april 2019,
- de akte overlegging nadere producties van 3 april 2019 van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ,
- de akte overlegging productie van 5 april 2019 van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2019.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. vormt een concern van rechtskundige adviesbureaus die zich bezighouden met, onder meer, het voeren van buitengerechtelijke en gerechtelijke incassoprocedures.
2.2. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] exploiteert een vennootschap onder firma genaamd “ [bedrijfsnaam gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ”. Tot 29 december 2015 exploiteerde [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] een eenmanszaak genaamd “ [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ”.
2.3. In maart 2014 heeft [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] namens [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] een incasso-opdracht verstrekt aan Invorderingsbedrijf B.V. voor een door een klant van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ( [naam klant gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ) onbetaald gelaten vordering van € 629 inclusief btw.
2.4. Bij brief van 8 mei 2014 heeft Invorderingsbedrijf aan [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] de vraag voorgelegd of hij het dossier wil voortzetten door middel van een dagvaarding. Verder is in deze brief, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Gelet op het belang van de zaak – de hoogte van uw vordering – stel ik voor om over te gaan tot dagvaarding. De kans is groot dat de baten de investering ruimschoots overschrijden.
De investering verbandhoudende met de dagvaardingsprocedure bedraagt voor het opstellen van de dagvaarding € 274,- excl. BTW, voor het betekenen van de dagvaarding door de deurwaarder € 121,84 excl. BTW te verhogen met griffierecht. Het wettelijke griffierecht is afhankelijk van uw rechtsvorm en de hoogte van de vordering en bedraagt thans € 219,-. Alle kosten worden zo veel mogelijk verhaald op de debiteur.
2.5. Op 8 mei 2014 heeft Invorderingsbedrijf een (voorschot)bedrag van € 697,97 inclusief btw aan [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] gefactureerd, ter zake opstellen van de dagvaarding, betekening van de dagvaarding en verschuldigd griffierecht.
2.6. Bij e-mail van 3 juli 2014 heeft Invorderingsbedrijf aan [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] medegedeeld dat zijn debiteur formeel geen verweer voert tegen de vordering, dat de rechter is overgegaan tot het wijzen van verstekvonnis en dat zijn debiteur is veroordeeld tot betaling van de vordering. Verder heeft Invorderingsbedrijf in deze zelfde e-mail aan [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] verzocht om een vijftal vragen te beantwoorden met het oog op beslaglegging onder de debiteur van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] .
2.7. [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] heeft Invorderingsbedrijf vervolgens per e- mail meermaals informatie verstrekt met betrekking tot eventuele beslagobjecten.
2.8. Vervolgens zijn er diverse beslagen gelegd onder de debiteur van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] .
2.9. Op 9 april 2016 heeft Invorderingsbedrijf een bedrag van € 477,81 inclusief btw aan [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] gefactureerd ter zake van ‘uren t/m 9 april 2016, kantoorkosten, portokosten i.v.m. aanbrengen dagvaarding, informatiekosten Handelsregister’.
2.10. Op naam van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] zijn veelvuldig reviews geplaatst op diverse websites, waaronder de navolgende.
op 13 december 2017 op Trustpilot:
Dubieus kantoor invorderingsbedrijf
Ze halen je binnen als klant met mooie verhalen en beloftes. Ze zouden ons geld wel even binnen halen en no dure no pay dus het zou ons niets kosten. Heb ondertussen bijna 2000 euro aan facturen v invorderingsbedrijf ontvangen. En zodra ik stop met het dossier krijg ik een eind afrekening van 4.500 euro. Het ging om een vordering van 650 euro.
Ze beloven een vast contactpersoon maar ook die krijg je niet. Ze zijn slecht bereikbaar. Je komt vaak niet verder dan een student die je te woord staat. Teruggebeld wordt er ook nooit. Documenten opsturen doen ze ook niet. Kortom een zeer dubieus kantoor die je een aardige duit gaat kosten als je met ze in zee gaat. Wie ook problemen met ze heeft mag contact met me opnemen via fb. We zijn een groep aan t creëren. Des te meer gedupeerden zich aansluiten des te groter de kans dat we iets kunnen doen.
op 24 november 2017 op klacht.nl:
Ze halen je binnen met een no cure no pay verhaaltje. Ging om een bedrag van 650 euro. Ze sturen vervolgens aan op een rechtszaak tegen je debiteur, en als je die gewonnen hebt dan begint de ellende... de ene na de andere dure factuur valt op de mat. En als je wilt stoppen met de vordering dreigen ze met een eindafrekening van 4.500 euro. Je krijgt zeer moeilijk iemand te spreken. En als je dan eindelijk reactie krijgt is het altijd een ander persoon. Als je om stukken vraagt dan krijg je geen reactie. Ik heb het rechtbankverslag nog nooit gezien. Staat ook niet online ter inzage. Ze beloven aan de telefoon van alles en als je vraagt om een mail ter bevestiging van die beloftes dan hoor je niks meer van ze.
op 21 november 2017 op kassa.bnnvara.nl:
ja ik heb helaas ook een slechte ervaring met dit bedrijf..heeft me al 1000 euro gekost. Terwijl de vordering op onze debiteur 650 euro was. Ze dreigen nu met een eindafrekening van 4500 euro!! Dus ik zou graag iedereen die slechte ervaringen heeft met het Invorderingsbedrijf verzoeken contact met mij op te nemen.
op 13 december 2017 op vergelijkdeurwaarders.nl:
Ga niet met dit bedrijf in zee. Ze beloven wel even je geld binnen te halen en dat het je niets kost en vervolgens ben je een paar jaar verder, 2.000 euro lichter en dreigen ze met een eindafrekening van 4.500 euro. De vordering begon met 650 euro... die weigerde onze debiteur te betalen. Invorderingsbedrijf zou t geld wel eventjes gaan ophalen. Niet dus. Je krijgt geen documenten of andere bewijsstukken te zien. Het contact loopt op zijn vriendelijks gezegd zeer moeizaam en als je iemand te spreken krijgt wordt je schofterig behandeld of wordt zelfs de hoorn op de haak gegooid als je te moeilijke vragen gaat stellen.
2.11. Op 4 april 2018 heeft Invorderingsbedrijf een bedrag van € 3.137,85 inclusief btw bij [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] in rekening gebracht.
3 Het geschil in conventie
3.1. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. vordert na eiswijziging - samengevat - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door het plaatsen van lasterende en smadelijke reviews op onder andere Facebook, Trustpilot, klacht.nl, nu.nl en het forum van de Consumentenbond, kassa Radar, BNN en vergelijkdeurwaarders.nl en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis onjuiste en/of beledigende en/of grievende uitlatingen/geschriften over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan hen gelieerde ondernemingen te verspreiden en te gebieden zich niet over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan haar gelieerde ondernemingen en/of haar bestuurders en/of medewerkers uit te laten, in het bijzonder niet voor zover uitlatingen Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan hen gelieerde ondernemingen in haar eer en/of goede naam zullen aantasten, waaronder - uitdrukkelijk niet limitatief – het bezigen tegenover derden van lasterende kwalificaties en beschuldigingen zoals oplichting, onkundigheid, slechte bereikbaarheid, het verzenden van valse facturen, misbruik van omstandigheden;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door het starten en aanleggen van een mailinglist waarbij hij derden aanspoort tot zoveel mogelijk onrechtmatig handelen en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis derden aan te sporen tot het nemen van acties jegens het bedrijf van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan hen gelieerde ondernemingen en/of hun bestuurders en/of medewerkers, daaronder begrepen het doen van aangiftes jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en het schrijven van negatieve reviews;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door het aanschrijven van televisieprogramma’s en andere media waarin Invorderingsbedrijf B.V. c.s. worden neergezet als oplichters en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis media te benaderen met berichten over Invorderingsbedrijf B.V. c.s.;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door derden aan te sporen tot het weigeren van een aanbod dat Invorderingsbedrijf B.V. c.s. hebben gedaan in het kader van het bereiken van een minnelijke schikking en het aanzetten tot het niet betalen van de nota’s van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. aan hun opdrachtgevers en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis derden daartoe te bewegen;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door opdrachtgevers van hen te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf B.V. c.s. zowel schriftelijk als mondeling zwart te maken en in een kwaad daglicht te stellen en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis (potentiële) opdrachtgevers te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. alsmede gelieerde vennootschappen en/of hun bestuurders en/of medewerkers;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door ex-medewerkers en medewerkers van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf B.V. c.s. zowel schriftelijk als mondeling zwart te maken en in een kwaad daglicht te stellen en/of te motiveren ontslag te nemen bij Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis ex- medewerkers en medewerkers van haar te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. alsmede gelieerde vennootschappen en/of hun bestuurders en/of medewerkers;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door op LinkedIn openbare negatieve reacties te posten en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis via Internet te reageren op bedrijfsberichten van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. alsmede gelieerde vennootschappen en/of hun bestuurders en/of medewerkers;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door haar toeleveranciers te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf B.V. c.s. in een kwaad daglicht te stellen en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om vanaf betekening van dit vonnis toeleveranciers van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. alsmede gelieerde vennootschappen en/of hun bestuurders;
te verklaren voor recht dat de uitlatingen van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding onrechtmatig zijn;
[gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om na betekening van dit vonnis onjuiste en/of beledigende en/of grievende uitlatingen/geschriften over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan haar gelieerde ondernemingen te verspreiden en te gebieden zich niet over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan hen gelieerde ondernemingen uit te laten, in het bijzonder niet voor zover uitlatingen Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan haar gelieerde ondernemingen in haar eer en/of goede naam zullen aantasten, waaronder - uitdrukkelijk niet limitatief – het bezigen tegenover derden van lasterende kwalificaties en beschuldigingen zoals oplichting, onkundigheid, slechte bereikbaarheid, het verzenden van valse facturen, misbruik van omstandigheden;
[gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te gebieden binnen twee dagen na dit vonnis de door haar geplaatste reviews over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan hen gelieerde ondernemingen op internet, waaronder niet uitputtend Facebook, Trustpilot, klacht.nl, nu.nl en het forum van de Consumentenbond, kassa Radar, BNN en vergelijkdeurwaarders.nl te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
[gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] te verbieden om na betekening van dit vonnis uitlatingen te doen over Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan haar gelieerde ondernemingen aan derden en/of relaties van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en aan haar gelieerde ondernemingen;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] tekort gekomen is in de nakoming van de overeenkomst met Invorderingsbedrijf B.V. c.s. en dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] schadeplichtig is;
[gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk te veroordelen om aan Invorderingsbedrijf B.V. c.s. de door hen geleden en nog te lijden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der voldoening;
[gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
Invorderingsbedrijf B.V. c.s. vordert verder aan de vorderingen onder 1 t/m 8 en 10 t/m 12 een dwangsom te verbinden van € 5.000,- per overtreding en € 1.000,- per dag dat deze overtreding voortduurt, althans een zodanige maatregel en een zodanige dwangsom als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] vordert in reconventie samengevat – dat de rechtbank zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: voor recht verklaart dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] op juiste gronden de vernietiging hebben ingeroepen van de in 2014 met Invorderingsbedrijf B.V./Invorderingsbedrijf B.V. c.s. gesloten incasso-overeenkomst en uit dien hoofde [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk, althans de nog nader vast te stellen aan te spreken rechtsperso(o)n(en) te veroordelen tot:
a. terugbetaling van het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] betaalde bedrag van € 1.175,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank te bepalen restitutiebedrag en ingangsdatum voor de verschuldigde wettelijke rente;
b. vergoeding van de door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] geleden schade ad € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank te bepalen restitutiebedrag en ingangsdatum voor de verschuldigde wettelijke rente;
Subsidiair: te ontbinden de tussen [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] / [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] in 2014 met Invorderingsbedrijf B.V./Invorderingsbedrijf B.V. c.s. gesloten incasso-overeenkomst en uit dien hoofde Invorderingsbedrijf B.V. c.s. hoofdelijk, althans de nog nader vast te stellen aan te spreken rechtsperso(o)n(en) te veroordelen tot:
a. terugbetaling van het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] betaalde bedrag van € 1.175,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen restitutiebedrag en ingangsdatum voor de verschuldigde wettelijke rente;
b. vergoeding van de door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] geleden schade ad € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank te bepalen restitutiebedrag en ingangsdatum voor de verschuldigde wettelijke rente;
II. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. hoofdelijk althans de nog nader vast te stellen aan te spreken rechtsperso(o)n(en) te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5. In conventie en in reconventie vordert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] verder Invorderingsbedrijf B.V. c.s. hoofdelijk althans de nog nader vast te stellen aan te spreken rechtsperso(o)n(en) te veroordelen in de nakosten.
3.6. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. voert verweer.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De rechtbank ziet aanleiding om allereerst de vorderingen in reconventie te bespreken.
in reconventie
Primaire vordering
4.2. In reconventie vordert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] primair om voor recht te verklaren dat zij op juiste gronden de vernietiging heeft ingeroepen van de in 2014 met Invorderingsbedrijf B.V./Invorderingsbedrijf B.V. c.s. gesloten incasso-overeenkomst. Ter onderbouwing van die vordering voert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aan dat hem een beroep toekomt op dwaling. Daartoe voert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aan dat hij compleet op het verkeerde been is gezet door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] en gedurende de periode 2014 t/m april 2018 aan het lijntje is gehouden. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. betwist dat sprake is van dwaling.
4.3. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] heeft niet expliciet aangegeven op welke dwalingsgrond van artikel 6:228 lid 1 BW hij zich wenst te beroepen. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aldus dat hij een beroep wenst te doen op dwaling die te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder a BW). De rechtbank stelt voorop dat de partij die daarop een beroep doet de stelplicht en bewijslast draagt met betrekking tot (het gedaan zijn, de inhoud en de onjuiste voorstelling van zaken als gevolg van) die inlichting. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] , gelet op de gemotiveerde betwisting van Invorderingsbedrijf B.V. c.s., onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hem een beroep toekomt op dwaling. Gelet daarop zal de primaire vordering worden afgewezen.
Subsidiaire vordering
4.4. Subsidiair vordert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] allereerst de in 2014 tussen [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] / [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] en Invorderingsbedrijf B.V./Invorderingsbedrijf B.V. c.s. gesloten incasso-overeenkomst te ontbinden. Ter onderbouwing van die vordering voert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aan dat Invorderingsbedrijf B.V. c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst doordat zij haar zorgplicht als goed opdrachtnemer heeft geschonden.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:265 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
4.6. Ter beantwoording van de vraag of [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] een beroep toekomt op ontbinding, dient allereerst te worden vastgesteld of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van Invorderingsbedrijf.
4.7. De rechtbank stelt vast dat de tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Ingevolge artikel 7:401 BW moet de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Dit brengt mee dat Invorderingsbedrijf B.V. c.s. de zorgvuldigheid in acht dient te nemen die van een redelijk bekwame en redelijk handelende dienstverlener in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.8. De rechtbank overweegt als volgt. Bij brief van 8 mei 2014 heeft Invorderingsbedrijf [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] het voorstel gedaan tot dagvaarding over te gaan omdat gelet op het belang van de zaak de kans groot is dat de baten de investering ruimschoots overschrijden. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] heeft vervolgens besloten tot dagvaarding over te gaan. Vast staat dat de vordering die [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] op zijn debiteur had slechts € 629 inclusief btw, derhalve slechts € 519,84 exclusief btw bedroeg. Dit terwijl de door Invorderingsbedrijf te verwachten te maken kosten, op het moment dat werd gedagvaard, dit bedrag reeds oversteeg. De te verwachten kosten bedroegen op dat moment immers al € 697,97 inclusief btw. Verder was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding voor Invorderingsbedrijf reeds duidelijk, althans had duidelijk moeten zijn, dat die kosten lopende de procedure jegens de debiteur van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] hoe dan ook nog verder zouden stijgen. Op 9 april 2016 heeft Invorderingsbedrijf immers een bedrag van € 477,81 bij [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] in rekening gebracht ter zake van ‘uren declaratie’, waarvan blijkens de urenspecificatie 1/3 deel (€ 111,-) zag op de kosten lopende de procedure jegens de debiteur van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] . Verder ziet die factuur op, eveneens ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding reeds voorzienbare, kantoorkosten (6% over € 111,- is € 6,66), portokosten i.v.m. aanbrengen dagvaarding (€ 12,40) en informatiekosten Handelsregister (€ 29,50). Derhalve was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding duidelijk dat een bedrag van (circa) € 159,56 nog eens bovenop het bedrag van € 697,97 zou komen, zodat het totaalbedrag aan voorzienbare kosten reeds op dat moment € 857,53 beliep. Aldus overstegen de te verwachten kosten ruimschoots het bedrag dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] van zijn debiteur te vorderen had.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat Invorderingsbedrijf in de gegeven omstandigheden haar zorgplicht als goed opdrachtnemer heeft geschonden en heeft bij die conclusie de volgende omstandigheden betrokken:
- Invorderingsbedrijf heeft [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] er expliciet op gewezen dat de kans groot is dat de baten de investering ruimschoots zullen overschrijden, terwijl slechts sprake was van een zeer marginale vordering van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] op zijn debiteur, dit temeer nu de vordering voor [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] per saldo slechts € 519,84 (exclusief btw) bedroeg, terwijl voorzienbaar was, althans moest zijn, dat de te maken kosten de vordering aanzienlijk zouden overschrijden.
- Aan [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] is voor het uitbrengen van de dagvaarding geen totaalplaatje van te verwachten kosten voorgehouden; bij brief van 8 mei 2014 maakte Invorderingsbedrijf immers slechts melding van een bedrag van € 697,97 aan kosten, terwijl een bedrag van € 857,53 voorzienbaar was. Dat de vordering, zoals Invorderingsbedrijf B.V. c.s. aanvoert, door de debiteur niet werd betwist, de debiteur van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] hoofdelijk aansprakelijk is en de debiteur van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] relatief jong is (zodat nog twintig jaar lang kon worden geïncasseerd), doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan voornoemde verhouding tussen de te verwachten te maken kosten en de vordering op de debiteur,
- Door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] is met correspondentie onderbouwd (productie G4 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, onder andere de berichten van 19 november 2014, 2 mei 2016 en 11 mei 2016) dat [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] lopende het incassotraject Invorderingsbedrijf meermaals heeft verzocht opheldering te verschaffen over het door Invorderingsbedrijf nog te verwachten door hem te ontvangen bedrag. Door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] is onbetwist aangevoerd dat Invorderingsbedrijf niet op die berichten heeft gereageerd.
- [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] is er door Invorderingsbedrijf niet uitdrukkelijk op gewezen dat het nog maar de vraag is of de vordering op zijn debiteur én de gemaakte volledig kosten bij de debiteur geïncasseerd kunnen worden. De stelling van Invorderingbedrijf B.V. c.s. dat [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] zich dit als ondernemer met een administratiekantoor zelf had moeten realiseren, doet niet af aan de zorgplicht die op Invorderingsbedrijf als degene die de opdracht tot incasso heeft aangenomen rust.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van een professioneel incassobedrijf als Invorderingsbedrijf verwacht had mogen worden dat zij [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ofwel zou hebben geadviseerd om niet te gaan procederen ofwel [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] voor het uitbrengen van de dagvaarding een volledig beeld had moeten voorhouden van de te verwachten kosten en [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] had moeten wijzen op het mogelijkerwijs niet kunnen verhalen van de (volledige) vordering en (volledige) kosten op de debiteur .
4.11. Daar komt nog eens bij dat Invorderingsbedrijf uiteindelijk een naar het oordeel van de rechtbank een, in verhouding tot de vordering op de debiteur, exorbitant bedrag aan [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] in rekening heeft gebracht van € 4.313,63.
4.12. Nu vast is komen te staan dat Invorderingsbedrijf haar zorgplicht als opdrachtnemer heeft geschonden, betekent dit dat Invorderingsbedrijf tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis. Nu nakoming in dit geval blijvend onmogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] tot ontbinding van de tussen [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] (namens [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ) en Invorderingsbedrijf gesloten (incasso)overeenkomst kan worden toegewezen. Op grond van artikel 6:271 BW heeft ontbinding weliswaar geen terugwerkende kracht, maar moeten de prestaties die ter uitvoering van de ontbonden overeenkomst reeds zijn verricht, ongedaan worden gemaakt. Dit betekent dat Invorderingsbedrijf het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aan haar op grond van de overeenkomst van opdracht betaalde bedrag moet terugbetalen. Nu [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] voorts met betalingsbewijzen onderbouwd heeft gesteld dat hij een bedrag van € 1.175,78 (€ 697,97 + € 477,81) aan Invorderingsbedrijf heeft voldaan, is Invorderingsbedrijf gehouden tot terugbetaling van dit bedrag. De subsidiaire vordering onder a kan derhalve in zoverre worden toegewezen.
4.13. Omdat de ontbinding, zoals reeds overwogen, evenwel geen terugwerkende kracht heeft, is Invorderingsbedrijf over dit bedrag eerst (wettelijke) rente verschuldigd indien en voor zover zij niet aan dit vonnis voldoet. De vordering van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] tot vergoeding van wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
4.14. Nu de incasso-overeenkomst is gesloten met Invorderingsbedrijf en in deze procedure niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een rechtsopvolging onder algemene titel (zie de beoordeling in conventie onder het kopje “hoedanigheid CM Zakelijk en Invorderingsbedrijf”) kan de reconventionele vordering enkel ten aanzien van Invorderingsbedrijf worden toegewezen.
4.15. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] maakt verder aanspraak op een schadevergoeding ad € 1.000,- exclusief btw (20 uur à € 50,-). Deze schade bestaat volgens [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] uit de door hem tijdens het gerechtelijke en executietraject verrichte werkzaamheden. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] voert aan dat hij deze tijd had kunnen besteden aan zijn reguliere werkzaamheden. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. betwist deze schadepost. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] heeft de door hem gestelde geleden schade in het geheel niet onderbouwd. Gezien de betwisting door Invorderingsbedrijf B.V. c.s. moet dit deel van de vordering van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] daarom worden afgewezen.
in conventie
Hoedanigheid CM Zakelijk en Invorderingsbedrijf
4.16. Als meest verstrekkende verweer voert [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] aan dat de vorderingen van Invorderingsbedrijf en CM Zakelijk dienen te worden afgewezen nu niet duidelijk is welke onderneming welke vordering kan instellen.
Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft aangevoerd dat CM Zakelijk de rechtsopvolger onder algemene titel is van Invorderingsbedrijf. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] dit betwist en erop gewezen dat er van de rechtsopvolging (fusie dan wel ((af))splitsing) geen stukken in het geding zijn gebracht door Invorderingsbedrijf B.V. c.s. Voor zover sprake is van afsplitsing is volgens [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] volstrekt onduidelijk welke onderdelen dan door CM Zakelijk zijn overgenomen. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft naar aanleiding van dit verweer erop gewezen dat sprake is geweest van een afsplitsing ex artikel 2:334a lid 3, maar heeft geen stukken in de procedure gebracht betrekking hebbend op de afsplitsing. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft ter mondelinge behandeling aangeboden om deze stukken zo nodig nog te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank had het evenwel op de weg van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. gelegen om deze stukken bij conclusie van antwoord in reconventie dan wel voorafgaand aan de comparitie in het geding te brengen. Dit temeer nu [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] zijn verweer op dit punt reeds bij conclusie van antwoord kenbaar had gemaakt. Nu Invorderingsbedrijf B.V. c.s. dat heeft nagelaten beschouwt de rechtbank voornoemd aanbod als tardief, zodat zij daaraan voorbij gaat. Gelet op het voorgaande is in deze procedure gezien de betwisting door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] en de ontbrekende onderbouwing op dit punt niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van een rechtsopvolging onder algemene titel, zodat onvoldoende gebleken is dat CM Zakelijk mede bevoegd is de vorderingen jegens [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] in te stellen.
4.17. [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] heeft voorts betwist dat zij CM Zakelijk heeft genoemd in een review dan wel op andere wijze onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens CM Zakelijk. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft vervolgens niet nader geconcretiseerd uit welke feiten en omstandigheden volgt dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] specifiek jegens CM Zakelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Gelet daarop moeten de vorderingen ingesteld door CM Zakelijk integraal worden afgewezen.
Vordering jegens [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie]
4.18. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] voert verder aan dat volstrekt onduidelijk is waarom [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] in onderhavige procedure is betrokken. Door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] is onbetwist gesteld dat (1.) op naam van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] slechts één review is geplaatst, welke feitelijk is geplaatst door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] en niet door [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] zelf en (2.) dat [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] zich nooit heeft beziggehouden met het aanzoeken van en onderhouden van contacten met gedupeerden. De rechtbank stelt vast dat de grondslag van de vorderingen onder 1 t/m 12 onrechtmatige daad is. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft niet nader geconcretiseerd, ook niet naar aanleiding van het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] gevoerde verweer, welk handelen/nalaten van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] jegens haar een onrechtmatige daad oplevert. Gezien het verweer van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] en de op dat punt ontbrekende toelichting valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in te zien op grond waarvan [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld. Het enkele feit dat [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] - zoals Invorderingsbedrijf B.V. c.s. aanvoert - opdrachtgever is geweest van de incasso-opdracht en [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] één familie vormt, maakt niet dat sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. De vorderingen onder 1 t/m 12 moeten dan ook, voor zover die zien op [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] , worden afgewezen. De rechtbank zal zo nodig de positie van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] ten aanzien van de vorderingen onder 13 en 14 nog nader bespreken bij de beoordeling van die vorderingen.
Vordering ingesteld door Incassocenter
4.19. [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] voert voorts aan dat Incassocenter slechts eenmalig is vermeld in één review van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] Het plaatsen van één review levert volgens [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] geen onrechtmatige daad jegens Incassocenter op. Voorts is volgens [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ook niet aannemelijk dat Incassocenter door deze ene vermelding schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. had gelegen om naar aanleiding van het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] (reeds bij conclusie van antwoord) gevoerde verweer nader te specificeren en uiteen te zetten welke specifieke handeling van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] maakt dat jegens Incassocenter onrechtmatig is gehandeld. Nu Invorderingsbedrijf B.V. c.s. dat heeft nagelaten, betekent dit dat de vorderingen onder 1 t/m 12 die zijn gestoeld op onrechtmatige daad ten aanzien van Incassocenter moeten worden afgewezen. Nu Incassocenter geen partij is bij de tussen Invorderingsbedrijf en [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] gesloten incasso-overeenkomst, moet ook de vordering onder 13 (die betrekking heeft op een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst) ten aanzien van Incassocenter worden afgewezen. Het voorgaande brengt mee dat ten aanzien van Incassocenter ook de vordering onder 14 (die strekt tot vergoeding van schade) wegens het ontbreken van een deugdelijke wettelijke grondslag moet worden afgewezen.
Vordering onder 1 (plaatsen van lasterende en smadelijke reviews)
4.20. Bij de inhoudelijke beoordeling van deze vordering wordt voorop gesteld dat het in deze zaak gaat om een botsing van fundamentele rechten. Dit betreft enerzijds het door artikel 10 Grondwet (Gw) en artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde recht van Invorderingsbedrijf op eerbiediging van haar eer en goede naam door niet lichtvaardig beschuldigd te worden. Anderzijds betreft dit het door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om haar mening te geven over de handelswijze van Invorderingsbedrijf en daarmee potentiële klanten te waarschuwen voor die handelswijze.
4.21. Beide rechten wegen even zwaar waardoor de voornoemde toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets (HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230 Endemol en SBS/A). Het antwoord op de vraag welke van deze rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer relevant:
de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben,
de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen
de mate waarin de uitlatingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal,
de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen en
de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
Genoemde omstandigheden wegen niet zonder meer allemaal even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht aan de toepasselijke omstandigheden moet worden gehecht, hangt of van het concrete geval.
4.22. Als uitgangspunt heeft verder te gelden dat het is toegestaan om ervaringen van een bepaalde aanbieder van diensten op internet te delen, ook als dit negatieve ervaringen zijn. Bij het plaatsen van een review heeft de schrijver, in dit geval [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie], dan ook de vrijheid om haar mening te geven over de door Invorderingsbedrijf verleende dienstverlening, waarbij het stevig aanzetten van de mening en het enigszins overdrijven, zij het niet ongelimiteerd, is geoorloofd. Verder is van belang dat de teksten in dit geval reviews geplaatst op naam van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] betreffen waarbij het voor de lezer duidelijk is dat de inhoud slechts de mening van de schrijver weergeeft. Verder hecht de rechtbank in dit geval grote waarde aan het feit dat een groot deel van de inhoud van de geplaatste reviews, gezien hetgeen in reconventie ten aanzien van de geschonden zorgplicht van Invorderingsbedrijf is overwogen, daadwerkelijk steun vindt in de feiten. De gekozen bewoordingen zijn naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet onnodig grievend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] in dit geval prevaleert boven het recht op eerbiediging van eer en goede naam van Invorderingsbedrijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inbreuk die in dit geval met de reviews wordt gemaakt op het recht op eerbiediging van haar eer en goede naam van Invorderingsbedrijf, voldoet aan de noodzakelijkheidstoets. Dit betekent dat van een onrechtmatige daad geen sprake is. De vordering onder 1 moet daarom worden afgewezen.
4.23. Voor zover Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft willen aanvoeren dat door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] dan wel [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] ook reviews zijn geplaatst onder (valse) andere namen, heeft te gelden dat dat door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] wordt betwist en die stelling in het geheel niet is onderbouwd, zodat die stelling wordt gepasseerd.
Vordering onder 2 (starten en aanleggen mailinglist)
4.24. Uit de door Invorderingsbedrijf B.V. c.s. overgelegde producties leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] actief op internet heeft gezocht naar mede- gedupeerden en hen heeft opgeroepen met haar in contact te treden. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van een oproep bestemd voor personen die (ook) door Invorderingsbedrijf benadeeld zijn of dit menen te zijn op zichzelf niet onrechtmatig is. Het starten en aanleggen van een mailinglist als zodanig kan in dit geval derhalve niet worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad.
4.25. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. voert verder aan dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door het in die mailinglist aansporen van derden om reviews te plaatsen en aangifte te doen tegen Invorderingsbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat ook hiervoor heeft te gelden dat geen sprake is van een onrechtmatige daad. Van belang is dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] de betreffende (e-mail)berichten heeft verstuurd naar een besloten groep, waaraan personen deelnemen die zich naar aanleiding van voornoemde oproepen zelf bij [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] hebben gemeld. Aldus gaat het daarbij om een groep van mede-gedupeerden, die kennelijk zelf negatieve ervaringen hebben (gehad) met Invorderingsbedrijf. Het gaat derhalve niet om het aansporen van personen die zelf geen (negatieve) ervaringen hebben gehad met Invorderingsbedrijf tot het plaatsen van valse reviews dan wel het doen van valse aangiftes. Gelet daarop kunnen deze berichten niet als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
4.26. Voorts voert Invorderingsbedrijf B.V. c.s. aan dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld door op internet oproepen te plaatsen tot het doen van aangifte bij de politie.
Ook voor deze oproepen heeft te gelden dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] hierin niet heeft opgeroepen tot het doen van valse aangiftes. Zo schrijft [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] bijvoorbeeld op 16 juni 2018 op Trustpilot: Mocht u ook gedupeerd zijn doe dan aangifte en neem contact met mij op! In deze berichten roept zij aldus slechts personen die (ook) slechte ervaringen hebben gehad met Invorderingsbedrijf op tot het doen van aangifte bij de politie.
Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden over een onrechtmatige daad op dit punt, zodat de vordering onder 2 moet worden afgewezen.
Vordering onder 3 (aanschrijven van televisieprogramma’s en andere media)
4.27. De vordering onder 3 ziet op het aanschrijven van Tros Opgelicht en Alberto Stegeman door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] . De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom het aanschrijven door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] van deze tv-programma’s over de handelswijze van Invorderingsbedrijf onrechtmatig zou zijn. Deze vordering moet worden afgewezen.
Vordering onder 4 (aansporen derden tot weigeren aanbod Invorderingsbedrijf B.V. c.s.)
4.28. De vordering onder 4 heeft betrekking op het volgens Invorderingsbedrijf B.V. c.s. door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] adviseren van klanten van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. om de facturen van Invorderingsbedrijf B.V. c.s. bij voorbaat niet te betalen en het adviseren om geen enkel aanbod te accepteren. [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] betwist dat zij dergelijke adviezen heeft uitgebracht. Ter onderbouwing van deze vordering verwijst Invorderingsbedrijf B.V. c.s. naar productie 35. Deze productie betreft een e- mailbericht afkomstig van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] dat is verstuurd naar de leden van de besloten mailinglist. De rechtbank is van oordeel dat uit dit e-mailbericht niet kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] dergelijke adviezen heeft uitgebracht. Gezien de betwisting door [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] is dan ook niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] dergelijke adviezen heeft verstrekt. Dit betekent dat de vordering onder 4 moet worden afgewezen.
Vorderingen onder 5 t/m 8 (benaderen opdrachtgevers, (ex-)medewerkers, toeleveranciers en openbare negatieve reacties op LinkedIn
4.29. De rechtbank stelt vast dat door Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onderbouwd en door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] onvoldoende gemotiveerd betwist is gesteld dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] via internet actief opdrachtgevers, (ex- )werknemers en toeleveranciers van Invorderingsbedrijf heeft benaderd.
4.29.1. Zo volgt uit productie 37 bij dagvaarding dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] via een webformulier van de website van design studio Graphic Junkie, zijnde een klant van Invorderingsbedrijf, het volgende bericht heeft verstuurd:
Ik zag uw referentie staan op de website van Invorderingsbedrijf.nl.
Graag wil ik u voor dit bedrijf waarschuwen. Ze hebben al vele kleine zelfstandigen opgelicht en financieel uitgeknepen. Ik ben nu met een groep van 12 personen aan t kijken wat we ertegen kunnen doen. Deze groep is pas een topje van de ijsberg. Het lijkt me daarom voor u slim om uw referentie te laten verwijderen aangezien uw naam nu gelinkt wordt met een zeer dubieus bedrijf.
Wilt u meer informatie hebben dan mag u me bellen of mailen. Kijkt u maar eens op hun eigen fb pagina bij t kopje berichten. Dan ziet u alle klachten voorbij komen. Ook als u kijkt op de site radar, trustpilot of kassa...vele berichten van zzp’ers die gedupeerd zijn door Invorderingsbedrijf.
4.29.2. Verder blijkt uit productie 39 dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] het volgende bericht naar een (ex-)
werknemer van Invorderingsbedrijf heeft verstuurd:
Ik zie dat u werkzaam bent bij IVB? Ik zou maar snel op zoek gaan naar ander werk. Dit bedrijf besodemieterd hun klanten. We zijn al met een flinke groep bezig om IVB flink aan te pakken. Google de reviews maar eens...
4.29.3. Voorts stelt de rechtbank vast dat door Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onweersproken is gesteld dat zij een erkend leerbedrijf is en zij in dat kader een certificaat heeft verkregen van de Stichting Beroepsonderwijs & Bedrijfsleven. Verder heeft Invorderingsbedrijf B.V. c.s. onbetwist gesteld dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] met voornoemde stichting contact heeft opgenomen, Invorderingsbedrijf B.V. c.s. ten overstaan van die stichting zwart heeft gemaakt en heeft beschuldigd van oplichting en het slecht omgaan met stagiaires.
4.30. Tot slot stelt de rechtbank vast dat Invorderingsbedrijf B.V. c.s. middels productie 38 onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] openbaar negatieve reviews onder bedrijfsberichten van Invorderingsbedrijf op LinkedIn heeft geplaatst. Uit productie 38 volgt dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] de volgende reactie op een bedrijfsbericht van Invorderingsbedrijf waarin Invorderingsbedrijf mededeelt twee nieuwe collega’s te mogen verwelkomen, heeft geplaatst:
ik zou er maar eens goed over nadenken voor dat je daar gaat werken. Google maar eens: ervaringen Invorderingsbedrijf...
4.31. De rechtbank is van oordeel dat voor deze gedragingen heeft te gelden dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] hiermee geen enkel ander doel voor ogen heeft gehad dan het enkel toebrengen van schade aan Invorderingsbedrijf. Dit temeer nu duidelijk is dat het hierbij niet meer gaat om het waarschuwen van potentiele nieuwe klanten voor Invorderingsbedrijf maar om het actief aanzoeken van bestaande klanten, (ex-)werknemers en leveranciers van Invorderingsbedrijf en het trachten te beïnvloeden van nieuwe medewerkers. Nu [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] met deze gedragingen geen enkel ander doel voor ogen heeft gehad dan het toebrengen van schade aan Invorderingsbedrijf is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW). Voor deze gedragingen heeft dan ook te gelden dat zij onrechtmatige daden opleveren jegens Invorderingsbedrijf. Dit betekent dat de vorderingen onder 5 t/m 8 kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet termen aanwezig om aan [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] een dwangsom op te leggen. De gevorderde dwangsom zal evenwel worden beperkt als in het dictum bepaald.
4.32. Het deel van de vorderingen dat ziet op de aan Invorderingsbedrijf gelieerde ondernemingen zal wegens gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen.
Vordering onder 9, 10, 11 en 12 (verbod onjuiste/beledigende/grievende uitlatingen, verwijdering reviews)
4.33. Deze vorderingen moeten gezien de conclusies ten aanzien van de vordering onder 1 t/m 4 worden afgewezen.
Vordering onder 13 (tekortkoming in nakoming overeenkomst)
4.34. Nu [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] met recht een beroep op ontbinding van de overeenkomst van opdracht heeft gedaan, kan van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] geen sprake meer zijn. Dit betekent dat de vordering onder 13 moet worden afgewezen.
Vordering onder 14
4.35. Invorderingsbedrijf vordert onder 14 om [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] (hoofdelijk) te veroordelen tot het betalen van geleden en te lijden schade nader op te maken bij staat. Gelet daarop moet in deze procedure beoordeeld worden of de mogelijkheid van schade als gevolg van de onrechtmatige daden van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] aannemelijk is. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.36. Zoals overwogen ten aanzien van de vorderingen onder 5 t/m 8 heeft [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf (onder meer) onrechtmatig gehandeld door het benaderen van opdrachtgevers en toeleveranciers van Invorderingsbedrijf. Invorderingsbedrijf B.V. c.s. heeft verder onbetwist aangevoerd dat zij als gevolg van de onrechtmatige daden van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] onder meer tijd heeft moeten besteden aan het voorlichten en het vertrouwen winnen van haar opdrachtgevers alsmede toeleveranciers. Gelet daarop acht de rechtbank de mogelijkheid van schade bestaande uit gederfde omzet en winsten als gevolg van de onrechtmatige daden van [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] aannemelijk. Nu de rechtbank de schade niet reeds nu zelf kan begroten, is de vordering met betrekking tot de verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijsbaar .
4.37. Nu niet is komen vast te staan dat er sprake is van enig onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf moet de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.38. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5 De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf onrechtmatig heeft gehandeld door opdrachtgevers van haar te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf zowel schriftelijk als mondeling zwart te maken en in een kwaad daglicht te stellen en verbiedt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om vanaf betekening van dit vonnis (potentiële) opdrachtgevers te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf en/of hun bestuurders en/of medewerkers,
5.2. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf onrechtmatig heeft gehandeld door ex-medewerkers en medewerkers van Invorderingsbedrijf te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf zowel schriftelijk als mondeling zwart te maken en in een kwaad daglicht te stellen en/of te motiveren ontslag te nemen bij Invorderingsbedrijf en verbiedt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om vanaf betekening van dit vonnis ex-medewerkers en medewerkers van haar te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf en/of hun bestuurders en/of medewerkers,
5.3. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf onrechtmatig heeft gehandeld door op LinkedIn openbare negatieve reacties te posten en verbiedt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om vanaf betekening van dit vonnis via Internet te reageren op bedrijfsberichten van Invorderingsbedrijf en/of hun bestuurders en/of medewerkers,
5.4. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] jegens Invorderingsbedrijf onrechtmatig heeft gehandeld door haar toeleveranciers te benaderen en bij deze Invorderingsbedrijf in een kwaad daglicht te stellen en verbiedt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om vanaf betekening van dit vonnis toeleveranciers van Invorderingsbedrijf te benaderen over het bedrijf van Invorderingsbedrijf en/of hun bestuurders;
5.5. veroordeelt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om aan Invorderingsbedrijf een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de in 5.1. t/m 5.4. uitgesproken hoofdveroordelingen overtreedt, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,
5.6. veroordeelt [gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie] om aan Invorderingsbedrijf de door haar geleden en nog te lijden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der voldoening,
5.7. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.8. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9. ontbindt de tussen [gedaagde sub 2 in conventie, eiser in reconventie] in 2014 met Invorderingsbedrijf gesloten incasso-overeenkomst,
5.10. veroordeelt Invorderingsbedrijf tot terugbetaling van het door [gedaagden sub 1 en 2 in conventie, eisers in reconventie] betaalde bedrag van € 1.175,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening,
5.11. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.12. wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.13. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.1
1 type: KB coll:
ECLI:NL:RBNHO:2020:8276
Instantie Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak 14-10-2020
Datum publicatie 24-11-2020
Zaaknummer 8393528 \ CV EXPL 20-2595
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Op tegenspraak
Inhoudsindicatie Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening was overeengekomen. Vordering afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8393528 \ CV EXPL 20-2595 Uitspraakdatum: 14 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: L. Tripic (Incassocenter B.V.)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.A.J. van der Klaauw
1 Het procesverloop
1.1. [eiser] heeft bij dagvaarding van 21 februari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld.
[gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2. Op 15 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 9 september 2020 nog stukken toegezonden.
2 De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] kennen elkaar via Facebook. [gedaagde] heeft enige tijd bij [eiser] verbleven. [eiser] heeft ineen bericht van 16 juli 2019 aan [gedaagde] geschreven: ‘De eerste €3.500,00 is binnen nu de rest nog €6.500,00 ga er vanuit dat je je woord houd dat het in jullie 2019 is afbetaald’. [gedaagde] heeft op dit bericht als volgt gereageerd: ‘(...) Ja het klopt dat ik 3500,- heb gestort. Volgensmij heb jij afgesproken met mijn vader dat het in 2 termijnen gestort zou worden, dus in Augustus stort ik nog 6500,-. (...)’
2.2. Op een bericht van [eiser] ‘(...) vergeet niet mij te betalen deze maand €6.500,00 (...)’ heeft [gedaagde] op 29 juli 2019 gereageerd ‘(...) nee dat vergeet ik niet. (...)’
2.3. Op een bericht van [eiser] ‘(...) gaarne verneem ik van jouw hoe het er voor staat met het afbetalen van jouw schuld van €6.500,00 aan mij heb je enig idee wanneer je het gaat betalen?? (...)’ heeft [gedaagde] op 12 augustus 2019 gereageerd ‘(...) Ik ben er mee bezig, tenslotte is de maand nog niet om. Ik kan geen bergen verzetten maar ik doe mijn best. (...)’
2.4. Bij aangetekende brief van 6 november 2019 heeft [gedaagde] de vordering betwist.
2.5. Bij brief van 11 november 2019 is [gedaagde] namens [eiser] in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van € 6.516,63 binnen 15 dagen na bezorging van de brief.
3 De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 7.312,92 (€ 6.500,00 hoofdsom, € 65,92 rente, € 847,00 buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, minus € 100,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis.
3.2. [eiser] legt aan de vordering, primair, ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen partijen mondeling een overeenkomst van geldlening is gesloten. In totaal heeft [eiser] aan [gedaagde] € 10.000,00 geleend. Overeengekomen is dat zij dit bedrag in twee termijnen zou terugbetalen. Het eerste deel van € 3.500,00 is terugbetaald. [gedaagde] heeft meerdere keren toegezegd het resterende deel van € 6.500,00 in augustus 2019 terug te betalen. Dit is echter nooit gebeurd. Per 1 september 2019 is zij in verzuim.
3.3. Subsidiair vordert [eiser] terugbetaling van het restant van het uitgeleende bedrag van € 6.500,00 op grond van artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat partijen geen specifieke afspraken hebben gemaakt omtrent de terugbetaling van het bedrag dat [eiser] heeft uitgeleend, is nakoming terstond opeisbaar.
3.4. Nadat [gedaagde] is aangemaand tot betaling heeft zij op 1 oktober 2019 een deelbetaling van € 100,00 verricht. Dit bedrag is ex artikel 6:44 BW afgeboekt.
4 Het verweer
4.1. [gedaagde] betwist de vordering en verzoekt de kantonrechter de vordering af te wijzen, dan wel het bedrag te matigen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij voert daartoe – samengevat – als volgt aan.
4.2. Van een overeenkomst van geldlening is geen sprake. Partijen hebben samengewoond van 25 maart 2018 tot en met 21 juni 2019. Zij hebben in die periode over- en weer zaken voor elkaar betaald. Nadat de samenwoning was beëindigd heeft [eiser] met de vader van [gedaagde] gesproken over een terugbetaling door [gedaagde] van € 10.000,00. [gedaagde] is hiermee door haar vader geconfronteerd. Daarom heeft zij op 16 juli 2019 over die bedragen geschreven aan [eiser] . Dit is echter nooit tussen haar en [eiser] overeengekomen.
Daarnaast klopt het gevorderde bedrag niet. [eiser] heeft € 3.790,00 overgeboekt naar de zakelijke rekening van [gedaagde] . Zij heeft € 1.020,00 teruggestort. Verder heeft [gedaagde] middels haar privérekening naar [eiser] € 3.970,00 overgeboekt.
[eiser] heeft in strijd met artikel 21 Rv gehandeld door de vordering niet deugdelijk te onderbouwen.
Er is een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd, omdat de deelbetaling van € 100,00 niet in de ingebrekestelling is verwerkt.
5 De beoordeling
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat zij in de periode dat [gedaagde] bij [eiser] inwoonde over- en weer betalingen voor elkaar hebben verricht. Volgens [eiser] was echter overeengekomen dat [gedaagde] de door hem verrichte betalingen zou terugbetalen aan hem, in totaal voor een bedrag van € 10.000, waarvan [gedaagde] reeds een bedrag van € 3.500,00 heeft voldaan. [gedaagde] betwist dat.
5.2. De kantonrechter volgt niet het standpunt van [eiser] dat tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is overeengekomen. Alhoewel niet in geschil is dat [eiser] betalingen ten behoeve van [gedaagde] heeft verricht, en andersom, acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen partijen was afgesproken dat [gedaagde] het door [eiser] gestelde bedrag aan [eiser] moest terugbetalen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.3. [eiser] stelt zich op het standpunt dat met het bericht van [gedaagde] van 16 juli 2019 aan [eiser] sprake is van een erkenning van de overeenkomst van geldlening. Niet in geschil is dat [eiser] met de vader van [gedaagde] heeft gesproken over het terugbetalen door [gedaagde] aan [eiser] van € 10.000,00. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] het bericht van 16 juli 2019 aan [eiser] heeft verstuurd, nadat haar vader haar had geconfronteerd met het tussen hem en [eiser] gevoerde gesprek. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij pas op een later moment, na 12 augustus 2019, aan de hand van haar bankafschriften is gaan controleren of de door [eiser] gestelde € 10.000,00 wel klopte en dat zij er toen achter kwam dat dit niet het geval was. Voor zover uit het bericht van [gedaagde] van 16 juli 2019 al enige erkenning volgt, is de kantonrechter van oordeel dat die ziet op de kennelijke afspraak die is gemaakt tussen [eiser] en de vader van [gedaagde] en niet tussen [gedaagde] en [eiser] . De kennelijke toezegging van de vader van [gedaagde] dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag zou (terug)betalen bindt [gedaagde] uiteraard niet.
5.4. Verder is ter zitting aan de orde gekomen dat [gedaagde] aan [eiser] had toegezegd om hem terug te betalen vanaf het moment dat zij een zakelijk pand van haar vader zou over- nemen en dat zou gaan verhuren. Nog daargelaten dat niet is gesteld dat tussen partijen in dit kader is overeengekomen dat [gedaagde] € 10.000,00 aan [eiser] zou terugbetalen, heeft [gedaagde] bij de conclusie van antwoord, onder overlegging van kopieën van bankafschriften van zowel haar privé- als zakelijke bankrekening, aangevoerd dat zij reeds meer aan [eiser] heeft voldaan dan hij aan haar heeft overgeboekt, zodat zij niet bereid is nog enig bedrag aan hem te betalen.
5.5. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat hij nog € 6.500,00 van [gedaagde] krijgt. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar een als aanvullende productie over- gelegde stapel kopieën van bankafschriften, zonder deugdelijk te onderbouwen wat de kantonrechter daaruit zou moeten afleiden, ondanks uitputtend doorvragen door de kanton- rechter ter zitting. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de kantonrechter duidelijk is welke stellingen haar ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (ECLI:NL:HR:2017:404). De kantonrechter gaat om die reden voorbij aan dit standpunt van [eiser] .
5.6. Ook het subsidiaire standpunt van [eiser] wordt verworpen. Uit het voorgaande blijkt immers dat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] aan [eiser] nog € 6.500,00 moet terugbetalen.
5.7. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.8. De vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat de hoofdvordering niet toewijsbaar is. Gelet daarop moet deze vordering hetzelfde lot treffen.
5.9. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.
6 De beslissing
De kantonrechter:
6.1. wijst de vordering af;
6.2. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
6.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar
uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De griffier De kantonrechter
ECLI:NL:RBDHA:2019:10303
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 02-10-2019
Datum publicatie 09-10-2019
Zaaknummer 4493053/15-29718
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Geschil tussen Invorderingsbedrijf en haar klant over het door Invorderingsbedrijf aan de klant door te betalen bedrag dat door Invorderingsbedrijf is geind. Proceskosten voor rekening van Invorderingsbedrijf.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
sn
Rolnr.: 4493053/15-29718
23 mei 2016
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende en gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.N. Morren,
tegen
de besloten vennootschap Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen zullen nader worden aangeduid als “ [eiseres] ” en “het Invorderingsbedrijf”
1 Procedure
1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 september 2015, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord, met bijlagen;
- de door beide partijen in het geding gebrachte producties voor de comparitie van partijen;
- de aantekeningen van de griffier van de op 9 februari 2016 gehouden comparitie. Hierbij zijn verschenen eisende partij, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.N. Morren, en gedaagde partij bij de heer [betrokkene 1] , bijgestaan door de gemachtigde [gemachtigde] . Ter comparitie heeft [eiseres] een akte vermindering van eis overgelegd.
- de akte specificatie deurwaardersnota namens het Invorderingsbedrijf van 18 maart 2016 en de akte van 15 april 2016;
- de antwoordakte namens [eiseres] van 18 maart 2016 en de gelijkluidende akte van 15 april 2016.
1.2 Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2Feiten
2.1 Op 23 januari 2013 hebben partijen een serviceovereenkomst van incasso gesloten, tegen het Incasso Premium tarief van € 125,00. De Algemene Leveringsvoorwaarden van het Invorderingsbedrijf zijn hierop van toepassing.
2.2 [eiseres] heeft een vordering op [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) ter incasso ondergebracht bij het Invorderingsbedrijf.
2.3 Bij brief van 1 oktober 2014 heeft [eiseres] de overeenkomst met het Invorderingsbedrijf opgezegd, wegens onvoldoende vertrouwen. In de e-mail van 22 oktober 2014 van het Invorderingsbedrijf is aan [eiseres] gevraagd of zij de overeenkomst echt wil beëindigen, nu de opdracht nog niet ten einde is en de deurwaarder bezig is met de beslaglegging. Ook zou er nog een bedrag openstaan van € 498,30 en zou het Invorderingsbedrijf bij beëindiging nog doorbelasten:
“(…)
a. a) de gemaakte incassokosten en
b) alle niet verhaalde kosten o.a. de kosten van de deurwaarder.
(…)”
2.4 Bij vonnis van 30 oktober 2013 van de Rechtbank Midden Nederland sector kanton is [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling van € 6.326,35 te verminderen en te vermeerderen met bepaalde rentebedragen en tot betaling van € 836,49 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.5 Deurwaarder Baldinger is belast met de executie van het vonnis en heeft de gelden die door [betrokkene 2] verschuldigd waren uit hoofde van het vonnis van [betrokkene 2] ontvangen.
2.6 In de door deurwaarder Baldinger ten behoeve van het Invorderingsbedrijf opgemaakte afrekeningen van 5 juli 2014 en 16 juli 2015 is vermeld dat deurwaarder Baldinger in totaal van [betrokkene 2] heeft ontvangen een bedrag van € 8.780,05 en aan het Invorderingsbedrijf heeft uitbetaald een bedrag van € 7.479,53, met verrekening van executiekosten.
2.7 In de factuur van het Invorderingsbedrijf van 20 juli 2015 aan [eiseres] is het volgende vermeld:
“(…)
Ontvangen van de debiteur (…) € 8.779,82
Executiekosten verhaald op debiteur (…) € 1.074,62
Incassokosten / VWII (…) € 1.565,80
Afwikkeling executie (beslaglegging) 5% (…) € 438,99
Subtotaal exclusief BTW € -5.700,41
BTW 21 % over € 3.079,41 € 646,68
Totaal te voldoen € -5.053,73
(…)”
2.8 [eiseres] heeft meerdere malen verzocht de door het Invorderingsbedrijf ontvangen gelden op grond van voornoemd vonnis aan haar uit te betalen, welk zij heeft ingeschat op een bedrag van € 7.638,30.
2.9 Bij factuur van het Invorderingsbedrijf van 8 februari 2016 aan [eiseres] heeft het Invorderingsbedrijf een bedrag van € 1.413,65 gecrediteerd. Een en ander is op die factuur als volgt gespecificeerd:
“(…)
Incassokostenverschil 1.565,80 -\- 836,49 = -729,31/ (…) € -729,31
nota 12710669
Korting Afwikkelingskosten executie (beslaglegging) (…) € -438,99
5% / nota 12710669
Subtotaal exclusief BTW € -1.168,30
BTW 21 % over € -1.168,30 € -245,35
Totaal te voldoen € -1.413,65
(…)”
2.10 Op 8 februari 2016 heeft het Invorderingsbedrijf aan [eiseres] een bedrag van € 6.467,38 overgemaakt.
3 Vordering, grondslag en verweer
3.1 [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis, de veroordeling van het Invorderingsbedrijf om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van ((€ 7.638,30 - € 6.467,38=) € 1.170,92, te vermeerderen met de gerechtelijke kosten van de gevoerde procedure, zijnde de dagvaardingskosten ad € 94,00, 2x € 250,00 en griffierecht van € 221,00, met afgifte van alle stukken.
3.2 [eiseres] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, kort gezegd ten grondslag dat zij alle kosten die verschuldigd waren voor de procedure tegen [betrokkene 2] heeft voldaan aan het Invorderingsbedrijf. Het Invorderingsbedrijf daarentegen is lange tijd weigerachtig gebleven om de gelden die, naar aanleiding van het tegen [betrokkene 2] gewezen vonnis, aan haar zijn betaald uit te betalen aan [eiseres] . Uiteindelijk is een bedrag van € 6.467,38 aan haar overgemaakt. Nu blijkens voornoemde factuur van 20 juli 2015 het Invorderingsbedrijf een bedrag van € 8.779,82 heeft ontvangen van [betrokkene 2] , via deurwaarder Baldinger, dient het Invorderingsbedrijf dat volledige bedrag aan haar uit te betalen.
3.3 Het Invorderingsbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.
4Beoordeling
4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de vraag die ter beantwoording voorligt welk bedrag het Invorderingsbedrijf aan [eiseres] had moeten uitbetalen. Volgens [eiseres] dient het in de factuur van 20 juli 2015 genoemde bedrag van € 8.779,82 integraal te worden overgemaakt aan haar. Volgens het Invorderingsbedrijf heeft zij met dat bedrag terecht verrekend de door deurwaarder Baldinger gemaakte executiekosten ad € 1.074,62 en de door haar zelf gemaakt incassokosten ad € 836,49 exclusief BTW.
4.2 Nu uit de factuur van 20 juli 2015 niet blijkt welk bedrag door [betrokkene 2] aan [eiseres] diende te worden betaald en of het bedrag dat van [betrokkene 2] is ontvangen in- of exclusief de door Baldinger gemaakte executiekosten ad € 1.074,62 is, is het Invorderingsbedrijf in de gelegenheid gesteld de afwikkelnota van deurwaarder Baldinger in het geding te brengen.
4.3 Bij akte heeft het Invorderingsbedrijf vervolgens een opgaaf van deurwaarder Baldinger overgelegd. Hierin staat onder meer het volgende:
“Alle executiekosten en de daarover te berekenen BTW zijn verhaald op de debiteur.”
“Som ontvangen betaling bank € 8.780,05”
Hieruit en uit de door deurwaarder Baldinger geformuleerde specificatie van het bedrag van € 8.780,05 is af te leiden dat [betrokkene 2] de kosten van deurwaarder Baldinger heeft betaald, dat die kosten € 1.074,62 bedragen en dat Baldinger aan het Invorderingsbedrijf het verschil tussen die beide bedragen, zijnde € 7.705,43 heeft uitbetaald. Tevens is uit de specificatie af te leiden dat het uit hoofde van het vonnis door [betrokkene 2] aan [eiseres] verschuldigde bedrag aan hoofdsom inclusief rente en buitengerechtelijke kosten € 7.353,33 bedraagt. Nu de inhoud van de opgaaf van deurwaarder Baldinger door [eiseres] niet is weersproken gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan.
4.4 Aldus heeft het Invorderingsbedrijf naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam aangetoond dat in het in de factuur van 20 juli 2015 van het Invorderingsbedrijf opgenomen bedrag van € 8.779,82, dat het van [betrokkene 2] ontvangen bedrag van € 8.780,05 benadert, zowel de aan [eiseres] verschuldigde hoofdsom als de executiekosten en de op grond van het vonnis door [betrokkene 2] verschuldigde incassokosten zijn begrepen.
4.5 Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom [eiseres] recht zou hebben op uitbetaling van de door [betrokkene 2] aan Baldinger betaalde executiekosten. Uit de door [eiseres] overgelegde algemene voorwaarden volgt dat de in het vonnis van 30 oktober 2013 toegewezen incassokosten aan het Invorderingsbedrijf toekomen. De kantonrechter is dan ook met het Invorderingsbedrijf van oordeel dat zij terecht de aan deurwaarder Baldinger toekomende executiekosten van € 1.074,62 en de aan het Invorderingsbedrijf toekomende incassokosten in mindering heeft gebracht en het restant ad € 6.467,38 aan [eiseres] heeft uitbetaald. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 1.170,92 wordt daarom afgewezen.
4.6 Het voorgaande neemt niet weg dat het Invorderingsbedrijf eerst nadat zij door [eiseres] is gedagvaard bij [eiseres] heeft gevraagd om haar rekeningnummer en over is gegaan tot uitbetaling van het aan haar verschuldigde bedrag van € 6.467,38 en eerst bij de na de comparitie van partijen door haar genomen aktes volledig inzicht heeft verschaft in de hoogte van het door [betrokkene 2] verschuldigde bedrag en de verrekende kosten, terwijl van enig verzuim van [eiseres] in verband waarmee het Invorderingsbedrijf haar betaling zou hebben opgeschort niet is gebleken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het Invorderingsbedrijf de kosten van de onderhavige procedure dient te dragen en zal daartoe worden veroordeeld
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt het Invorderingsbedrijf in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.048,84, waaronder begrepen een bedrag van
€ 750,- als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A. Emmens en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2016
ECLI:NL:RBDHA:2018:16458
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 19-06-2018
Datum publicatie 09-10-2019
Zaaknummer 6479377 RL EXPL 17-28823
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Vordering van het incassobureau wordt afgewezen. Overeenkomst van opdracht, redelijk loon. Niet is gebleken dat het incassobureau de werkzaamheden heeft verricht zoals op de gevorderde facturen vermeld.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
FH
Zaak-/rolnr.: 6479377 RL EXPL 17-28823
19 juni 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Plein 9 A B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.J.M. Lenstra.
Partijen worden hierna genoemd “Invorderingsbedrijf” en “Plein 9 A”.
1 Procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 november 2017;
- de conclusie van antwoord.
1.2. Op 2 mei 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen de heer [gemachtigde] namens de gemachtigde van Invorderingsbedrijf en namens Plein 9 A de heer [betrokkene 1] (bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder) vergezeld van de gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis, na aanhouding, bepaald op heden.
2 Feiten
2.1. Invorderingsbedrijf drijft een kredietinformatie- en incassobureau.
2.2. Plein 9 A exploiteert een restaurant op het Plein in Den Haag genaamd Café Restaurant Luden.
2.3. Op 24 maart 2017 heeft een borrel bij Plein 9 A plaatsgevonden van de [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ). [betrokkene 4] heeft de factuur van € 1.043,85 betreffende de borrel onbetaald gelaten.
2.4. In verband met de incassering van voormelde factuur heeft mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), werknemer bij Plein 9 A, op 12 juni 2017 een aanmeldformulier ingevuld en bij Invorderingsbedrijf ingediend.
2.5. Bij e-mail van 23 juni 2017 stuurt Invorderingsbedrijf een factuur aan Plein 9 A met nummer 12726385 ten bedrage van € 478,97 (inclusief btw). Dit bedrag bestaat uit kosten voor het opstellen van de dagvaarding ad € 274,00 en betekening van de dagvaarding ad € 121,84 (beide bedragen exclusief btw).
2.6. Namens Plein 9 A bericht [betrokkene 2] Invorderingsbedrijf per e-mail van 9 augustus 2017 dat de opdracht voor de invordering wordt ingetrokken. Bij e-mail van 11 augustus 2017 schrijft [betrokkene 2] :
“Wij weten zeker dat wij de vordering intrekken, maar wij zijn geenszins van plan om jullie iets te betalen.
Wij zijn totaal niet tevreden met de gang van zaken, eerst bleek de vordering zoek te zijn, waardoor er pas na 3 weken enige actie werd ondernomen.
En dan de dagvaarding die er nog steeds niet uit is, omdat jullie eerst de betaling verwachten? Wij zijn helaas het vertrouwen in jullie kwijt geraakt en jullie hebben onze verwachting niet waar gemaakt. (…)”
2.7. Hierna stuurt Invorderingsbedrijf in de bijlage bij de e-mail van 11 augustus 2017 een credit factuur aan Plein 9 A met nummer 12727243 ten bedrage van € 478,97 (inclusief btw) en voorts een factuur met nummer 12727244 ten bedrage van € 521,00 (inclusief btw). Laatstgenoemde factuur bestaat uit incassokosten/VW II ad € 156,58 en opstellen dagvaarding ad € 274,00 (beide bedragen exclusief btw).
2.8. Op 21 augustus 2017 verzoekt [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) namens Plein 9 A Invorderingsbedrijf om de vordering toch door te zetten. Op 28 augustus 2017 vraagt [betrokkene 2] Invorderingsbedrijf om een reactie op die mail. Vervolgens schrijft [betrokkene 2] in de e-mail van 1 september 2017 onder meer:
“Bij deze dus weer de mededeling dat wij niet meer met jullie willen samenwerken.
Wij zijn niet voornemens enig bedrag naar jullie over te maken.”
2.9. Vervolgens heeft Invorderingsbedrijf de vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde en is Plein 9 A in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van de laatste factuur van € 521,00.
3 Vordering, grondslag en verweer
3.1. Invorderingsbedrijf vordert veroordeling van Plein 9 A bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Invorderingsbedrijf te betalen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (restant) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Plein 9 A in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.2. Invorderingsbedrijf legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. Invorderingsbedrijf en Plein 9 A hebben een service overeenkomst gesloten (abonnement) waarbij Plein 9 A tegen betaling van een jaarbijdrage en tegen de overeengekomen voorwaarden en tarieven incassozaken aan Invorderingsbedrijf uit handen kan geven, die Invorderingsbedrijf dan buitengerechtelijk zal behandelen tegen de overeengekomen voorwaarden en tarieven. Nadat Plein 9 A de aan Invorderingsbedrijf verstrekte opdracht heeft ingetrokken, heeft Invorderingsbedrijf conform artikel 9.3 van de algemene voorwaarden een eindafrekening ten bedrage van € 521,00 aan Plein 9 A gestuurd. Plein 9 A schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst doordat zij deze factuur onbetaald heeft gelaten. Invorderingsbedrijf vordert voorts op grond van artikel 6:96 BW interne invorderingskosten van € 40,00 en externe invorderingskosten (incassokosten) van € 78,15, te vermeerderen met de btw hierover van € 24,81. Ten slotte maakt Invorderingsbedrijf aanspraak op vergoeding van contractuele rente van 2 % per maand op grond van artikel 13.3 van de algemene voorwaarden, welke rente tot de dag van dagvaarding is vastgesteld op € 39,05. De vordering bedraagt aldus in totaal € 703,01.
3.3. Invorderingsbedrijf heeft om haar moverende redenen de vordering beperkt tot € 500,00 en haar rechten ten aanzien van het meerdere uitdrukkelijk gereserveerd.
4 Verweer
4.1. Plein 9 A heeft, kort samengevat, als verweer aangevoerd dat geen sprake is van een serviceovereenkomst, maar dat uit het aanmeldformulier blijkt dat het om één incassozaak gaat. Daarnaast vertegenwoordigt op grond van artikel 2:240 BW het bestuur de vennootschap en is de enig statutair bestuurder van Plein 9 A de heer [betrokkene 1] . [betrokkene 2] was niet bevoegd tot het sluiten van de overeenkomst zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Voor het geval zou worden geoordeeld dat wel sprake is van een overeenkomst, dan heeft Plein 9 A de overeenkomst ontbonden dan wel opgezegd. Er zijn geen werkzaamheden verricht door Invorderingsbedrijf. De algemene voorwaarden zijn voorts niet van toepassing omdat geen overeenkomst tot stand is gekomen, danwel omdat deze algemene voorwaarden niet overhandigd zijn. Indien de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, dan geldt dat artikel 9.3 niet van toepassing is omdat niet aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan. Plein 9 A heeft de opdracht niet ingetrokken maar ontbonden vanwege de toerekenbare tekortkoming. Voor zover wel geldt dat Plein 9 A de opdracht heeft ingetrokken, dan is sprake van een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:237 sub i BW. De gehanteerde tarieven en de voor het eerst in de dagvaarding gestelde jaarbijdrage stroken niet met de vermelding op de website: “Het Invorderingsbedrijf is een incassobureau op basis van No Cure No Pay.” Voor zover geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding, dan heeft Invorderingsbedrijf slechts € 156,58 te vorderen, dat is 15 % van de incassovordering van € 1.043,85.
5 Beoordeling
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
5.1. Het meest verstrekkende verweer van Plein 9 A is dat [betrokkene 2] niet bevoegd was om Plein 9 A te vertegenwoordigen. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.2. Hoewel Invorderingsbedrijf dat niet met zoveel woorden heeft benoemd, begrijpt de kantonrechter dat Invorderingsbedrijf zich beroept op de schijn van volmachtverlening. Of daarvan sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:61 lid 2 BW. Voor een geslaagd beroep op dit artikel is vereist dat Invorderingsbedrijf redelijkerwijs mocht aannemen dat [betrokkene 2] bevoegd was Plein 9 A vertegenwoordigen. Bij het antwoord op de vraag of aan dit vereiste is voldaan, mag niet uit het oog worden verloren dat Invorderingsbedrijf geen willekeurige deelnemer is aan het economisch verkeer, maar een incassobureau dat zich onder meer toelegt op het geven van juridisch advies. Van een incassobureau mag verwacht worden dat zij zich er van vergewist dat degene met wie zij in het kader van een haar verleende opdracht contact heeft ook bevoegd is de opdrachtgever rechtsgeldig te vertegenwoordigen.
5.3. In dit verband heeft de gemachtigde van Invorderingsbedrijf ter comparitie toegelicht dat Invorderingsbedrijf de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 2] heeft afgeleid uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Daarin staat vermeld:
“Er kunnen functionarissen zijn die een uitsluitend tot vestigingen beperkte bevoegdheid hebben (…)”. Invorderingsbedrijf heeft echter te snel de conclusie getrokken dat [betrokkene 2] bevoegd was, nu in het tweede deel van de zin staat vermeld: “deze worden alsdan vermeld op het uittreksel van de betreffende vestiging(en).”.
Niet gesteld of gebleken is dat [betrokkene 2] op zodanige wijze staat vermeld.
5.4. In de brief van 19 september 2017 schrijft de gemachtigde van Plein 9 A echter niets over het ontbreken van een toereikende volmacht. Sterker nog, hij schrijft dat cliënte (Plein 9 A) Invorderingsbedrijf een opdracht heeft gegeven. Onder die omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat de schijn van volmachtverlening jegens Invorderingsbedrijf is gewekt.
Algemene voorwaarden
5.5. Anders dan door Plein 9 A is aangevoerd, zijn naar het oordeel van de kantonrechter de algemene voorwaarden wel van toepassing. Door ondertekening van het aanmeldformulier heeft [betrokkene 2] namens Plein 9 A zich immers akkoord verklaard met de algemene voorwaarden en tarieven en waren de algemene voorwaarden en tarieven via een zogenaamde hyperlink benaderbaar.
5.6. In artikel 9.3 van de algemene voorwaarden is bepaald:
“Indien Cliënt een incasso-opdracht intrekt, buiten het Invorderingsbedrijf om een betalingsregeling treft met de Debiteur, met de Debiteur een schikking treft, het Invorderingsbedrijf zonder enig bericht laat, de betaling zelf regelt dan wel een verdere incassobehandeling in de weg staat, is het Invorderingsbedrijf niettemin gerechtigd over de gehele haar ter incasso gestelde vordering 15 % commissie, een bedrag van € 25,- (exclusief BTW) aan registratiekosten en overige kosten – waaronder onder meer alle verschuldigde kosten van derden, zoals buitendienst, leges, proceskosten en executiekosten – in rekening te brengen.”
Van een ontbinding, zoals door Plein 9 A is aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Immers schrijft Plein 9 A in haar e-mail van 11 augustus 2017 (zoals weergegeven onder 2.6) dat zij de vordering intrekt. Dat zij bedoelde de overeenkomst te ontbinden, kan de kantonrechter niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie afleiden.
5.7. Plein 9 A heeft voorts aangevoerd dat artikel 9.3 van de algemene voorwaarden een onredelijk bezwarend beding is in de zin van artikel 6:237 sub i BW. Uit de aanhef van artikel 6:237 BW blijkt dat dit artikel geldt voor situaties waarin sprake is van een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Plein 9 A kan niet worden aangemerkt als een natuurlijk persoon zodat dit artikel buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Redelijk loon
5.8. De overeenkomst tussen Invorderingsbedrijf en Plein 9 A kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW en verder. Op grond van artikel 7:408 BW is bepaald dat als de opdracht eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van het loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden.
5.9. Uit de factuur als genoemd onder 2.7 volgt dat Invorderingsbedrijf aanspraak maakt op een vergoeding voor incassokosten conform de algemene voorwaarden en een vergoeding voor het opstellen van de dagvaarding. Uit niets blijkt echter dat Invorderingsbedrijf een dagvaarding heeft opgesteld. Aldus zijn de kosten die Invorderingsbedrijf in dat verband vordert ten onrechte.
5.10. Plein 9 A heeft voorts onbetwist aangevoerd dat zij geen inzage heeft gekregen in de door Invorderingsbedrijf gestelde met [betrokkene 4] gevoerde correspondentie. Dat er werkzaamheden aan de in de factuur genoemde incassokosten ten grondslag liggen, is aldus niet gebleken. Van Invorderingsbedrijf, die op haar website adverteert met de slogan “No cure no pay”, had wel mogen worden verwacht dat zij deze informatie beschikbaar zou stellen, zodat kan worden vastgesteld dat Invorderingsbedrijf daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
5.11. Gezien het vorenstaande zullen de vorderingen van Invorderingsbedrijf worden afgewezen.
5.12. Invorderingsbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
6 Beslissing
De kantonrechter:
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt Invorderingsbedrijf in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Plein 9 A vastgesteld op € 120,00 als het aan de gemachtigde van Plein 9 A toekomende salaris, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018.
ECLI:NL:RBDHA:2017:16735
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 13-02-2017
Datum publicatie 09-10-2019
Zaaknummer 5482509/16-29973
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie misbruik van procesrecht door eiseres
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnr.: 5482509 RL EXPL 16-29973
13 februari 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid O&T Kindercentra B.V.,
gevestigd te Wateringen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.A. Jansen.
1 Procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 25 oktober 2016;
- de conclusie van antwoord;
- de in het geding gebrachte producties;
- brieven van 2 en 6 december 2016 van de zijde van eiseres;
- brief van 5 december 2016 van de zijde van gedaagde;
- akte vermeerdering eis van de zijde van eiseres;
1.2. Op 12 januari 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van eisende partij en mevrouw [betrokkene] namens gedaagde partij, bijgestaan door gemachtigde E.A. Jansen. De kantonrechter heeft de akte vermeerdering eis ter comparitie geweigerd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2 Feiten
2.1. Per 1 april 2015 is tussen Invorderingsbedrijf B.V. (Invorderingsbedrijf) en O&T een service overeenkomst incasso tot stand gekomen. O&T heeft de factuur van Invorderingsbedrijf ter hoogte van € 175,- voor het eerste jaar voldaan. Tussen partijen is vervolgens onder meer de volgende correspondentie gevoerd.
- E-mail van 5 juni 2015 van O&T aan Invorderingsbedrijf:
“Bij deze wil ik onze overeenkomst beëindigen per 3-4-2016. (…).”
- E-mail van 5 maart 2016 van Invorderingsbedrijf aan O&T:
“U heeft de samenwerking inderdaad opgezegd en het dossier gesloten, naar aanleiding waarvan wij ex art 9.3 van de voorwaarden hebben afgerekend. (…)”
- Factuur van 29 april 2016 met factuurnummer 12716547 ten bedrage van € 211,75 van Invorderingsbedrijf aan O&T.
- Betalingsherinnering van 9 mei 2016 van Invorderingsbedrijf aan O&T voor de factuur met factuurnummer 12716547.
- E-mails van 20 mei 2016 van O&T aan Invorderingsbedrijf:
“Mag ik u vragen waarom we deze e-mail ontvangen? (betreft factuurnummer 12716547).”
“Over welke serviceovereenkomst gaat het? De laatste aanmelding was in april 2015. Het was een 1-jarig contract en die is afgelopen in april 2016. Wij hebben het contract niet verlengd.”
- E-mail van 3 juni 2016 van Invorderingsbedrijf aan O&T:
“In uw contract staat dat uw contract automatisch wordt verlengd wanneer het niet is opgezegd. Vandaar dus de factuur.”
- E-mail van 6 juni 2016 van O&T aan Invorderingsbedrijf:
“Wij hebben wel opgezegd. Jullie kunnen de betreffende mail terugvinden in jullie administratie.”
- Betalingsherinneringen van 21 juni en 28 juli 2016 van Invorderingsbedrijf aan O&T voor factuur met factuurnummer 12716547.
2.2. Op 8 september 2016 heeft Invorderingsbedrijf O&T gedagvaard. Op 19 september 2016 heeft de rechtbank een conclusie van antwoord van O&T ontvangen. De procedure heeft echter geen doorgang gevonden omdat Invorderingsbedrijf de zaak niet bij de rechtbank had aangebracht. Op 25 oktober 2016 heeft invorderingsbedrijf O&T opnieuw gedagvaard.
3 Vordering, grondslag en verweer
3.1. Invorderingsbedrijf vordert veroordeling van O&T bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Invorderingsbedrijf te betalen een bedrag van in totaal € 267,66, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 211,75 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van O&T in de kosten van deze procedure daaronder begrepen het salaris van gemachtigde en de noodzakelijke verschotten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2. Invorderingsbedrijf heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat O&T, op grond van de service overeenkomst, gehouden is de factuur van 29 april 2016 met factuurnummer 12716547 ter hoogte van € 211,75 te voldoen. Ondanks diverse betalingsherinneringen heeft O&T de factuur echter onbetaald gelaten.
3.3. O&T heeft hiertegen ingebracht dat zij de factuur niet verschuldigd is omdat zij de overeenkomst per 3 april 2016 heeft opgezegd. O&T heeft geconcludeerd dat Invorderingsbedrijf niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, althans dat haar vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van Invorderingsbedrijf in de kosten van het geding.
4 Beoordeling
4.1. Invorderingsbedrijf heeft ter comparitie bevestigd dat de factuur van 29 april 2016 met factuurnummer 12716547 ter hoogte van € 211,75 in rekening werd gebracht voor het verlengen van de overeenkomst. Zij heeft voorts erkend dat O&T de overeenkomst toen al had opgezegd, dat duidelijk is dat O&T geen klant meer is en dat de vordering zodoende geen stand zal houden. Invorderingsbedrijf wilde de procedure om deze reden laten doorhalen.
4.2. De procedure is echter niet doorgehaald omdat O&T hier niet mee instemde. Zij heeft zich ter comparitie op het standpunt gesteld dat Invorderingsbedrijf misbruik heeft gemaakt van procesrecht en een vergoeding van de volledige proceskosten gevorderd.
4.3. Nu Invorderingsbedrijf heeft erkend dat haar vordering geen stand zal houden, zal haar vordering worden afgewezen en stelt de rechtbank vast dat in deze procedure slechts nog de vraag voorligt of O&T aanspraak kan maken op vergoeding van de volledige proceskosten.
4.4. De kantonrechter overweegt in dit kader dat een dergelijke vordering alleen voor toewijzing vatbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.5. De kantonrechter overweegt vervolgens dat Invorderingsbedrijf haar vordering heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de overeenkomst automatisch wordt verlengd als deze niet is opgezegd. Nu Invorderingsbedrijf inmiddels heeft erkend dat de overeenkomst op 29 april 2016 (datum factuur) al was opgezegd en haar vordering daardoor geen stand houdt, is het de vraag of zij haar vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen. In dit kader is van belang op welk moment Invorderingsbedrijf bekend was of had moeten zijn met de opzegging van de overeenkomst door O&T.
4.6. Naar het oordeel van de kantonrechter had Invorderingsbedrijf in elk geval vóór 25 oktober 2016, de dag van dagvaarding, bekend moeten zijn met de omstandigheid dat de overeenkomst per 3 april 2016 was opgezegd. Uit voornoemde correspondentie blijkt immers dat Invorderingsbedrijf reeds bij e-mail van 5 maart 2016 aan O&T heeft bevestigd dat de overeenkomst is opgezegd. Zelfs als Invorderingsbedrijf - om welke reden dan ook - niet meer over deze e-mail mocht beschikken, dan had zij in ieder geval op 19 september 2016 op de hoogte moeten zijn geweest van de opzegging door O&T. O&T heeft deze correspondentie immers bij haar conclusie van antwoord van 19 september 2016 overgelegd.
4.7. Met het (opnieuw) instellen van haar vordering op 25 oktober 2016 is Invorderingsbedrijf hier echter aan voorbij gegaan. Zij heeft haar vordering zodoende gebaseerd op omstandigheden waarvan zij de onjuistheid behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dat betekent dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
4.8. Gelet op het voorgaande kan O&T aanspraak maken op een volledige proceskostenvergoeding. In tegenstelling tot hetgeen Invorderingsbedrijf heeft aangevoerd, behoeven (volledige) proceskosten niet bij eis in reconventie te worden gevorderd.
4.9. Nu O&T de door haar daadwerkelijk gemaakte kosten niet heeft gespecificeerd en daarvan ook geen onderbouwing heeft gegeven, zal zij worden toegelaten dit alsnog te doen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst af de vorderingen van Invorderingsbedrijf B.V.;
- veroordeelt Invorderingsbedrijf B.V. in de volledige kosten van deze procedure;
- laat O&T Kindercentra B.V. toe de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te specificeren en te onderbouwen;
- houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rolzitting van
13 maart 2017.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. I.F. Dam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2017.
ECLI:NL:RBDHA:2018:9377
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-08-2018
Datum publicatie 17-10-2018
Zaaknummer 6558589 RL EXPL 18-179
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
geschil tussen consument en incassobedrijf over uitvoering opdracht; voldoende deugdelijke waarschuwing aan een consument m.b.t. de gevolgen van niet-betaling?; nodeloos gemaakte proceskosten?
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnr.: 6558589 RL EXPL 18-179
23 augustus 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
Verwerende partij in reconventie
gemachtigde: mr. drs. R.Müller,
tegen
de besloten vennootschap
Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en IVB;
1 Procedure in conventie en reconventie
1.1 De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het vonnis in het incident van de rechtbank Den Haag, Team handel van 27 december 2017;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de in het geding gebrachte producties.
1.2 Op 19 juni 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiseres] , bijgestaan door haar gemachtigde, en IVB, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] . Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.
2 Feiten in conventie en reconventie
2.1 Op 14 oktober 2016 is tussen [eiseres] en IVB een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, waarop de algemene leveringsvoorwaarden van IVB van toepassing zijn (hierna te noemen de overeenkomst).
2.2 Zakelijk weergegeven, behelst de opdracht van [eiseres] aan IVB om een bedrag van € 2.275,00 te incasseren bij haar voormalige echtgenoot de heer [betrokkene 2] (hierna ook [betrokkene 2] ) uit hoofde van het tussen haar en [betrokkene 2] gesloten echtscheidingsconvenant.
2.3 IVB heeft op naam van [eiseres] [betrokkene 2] bij exploot van 15 maart 2017 (hierna ook te noemen: de dagvaarding) doen dagvaarden tegen de zitting van 29 maart 2017 van de kantonrechter te Leiden.
IVB heeft de dagvaarding niet bij het kantongerecht te Leiden aangebracht.
2.4 Bij e-mail van 14 maart 2017 heeft IVB [eiseres] het volgende laten weten:
“(…)
Geachte mevrouw [eiseres] ,
In zake dossier IN 109371 het volgende:
Het betreft de factuur voor het griffierecht met factuurnummer 12720992.
We hebben besproken dat de factuur twee weken voor de zittingsdatum van uw debiteur voldaan dient te worden. De deurwaarder moet nog aan ons de datum doorgeven, dus we kunnen de datum nog niet noemen. De betaling dient tijdig te gebeuren. Indien dit niet tijdig gebeurt, loopt u het risico dat de zaak niet in behandeling wordt genomen.
U krijgt nog een melding in uw online portaal met daarin de zittingsdatum van uw debiteur.
(…)”
2.5 Artikel 9.3 van de algemene leveringsvoorwaarden van IVB luidt als volgt :
“9.3. Indien Cliënt een incasso-opdracht intrekt, buiten het Invorderingsbedrijf om een betalingsregeling treft met de Debiteur, met de Debiteur een schikking treft, het Invorderingsbedrijf zonder enig bericht laat, de betaling zelf regelt, dan wel een verdere incassobehandeling in de weg staat, is het Invorderingsbedrijf niettemin gerechtigd over de gehele haar ter incasso gestelde vordering 15% commissie, een bedrag van €25,- (exclusief BTW) aan registratiekosten en overige kosten -waaronder onder meer alle verschuldigde kosten van derden, zoals buitendienst, leges, proces- en executiekosten- in rekening te brengen”.
2.6 Bij e-mail van 7 april 2017 heeft IVB aan [eiseres] het volgende laten weten:
“Geachte mevrouw [eiseres] ,
Inzake dossier IN 109371 het volgende:
U geeft aan te willen stoppen. Bij het intrekken van het dossier worden de kosten
zoals de incassokosten, dossierkosten en de uren tot op heden gewerkt door
belast. Conform de overeengekomen voorwaarden en tarieven, onder meer
ook artikel 9.3 van de algemene voorwaarden zal het dossier worden
afgewikkeld. Daarbij loopt u het risico veroordeeld te worden in de proceskosten
van de wederpartij.
Graag uw instructies.
Met vriendelijke groet,
Invorderingsbedrijf B.V.
W. Boeters”
2.7 [eiseres] heeft IVB bij exploot van 21 september 2017 in deze zaak in conventie gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, sector civiel. IVB heeft bij incidentele conclusie voor alle weren op de voet van artikel 110 Rv. aangevoerd dat de rechtbank Den Haag, sector civiel niet bevoegd is om van de vordering in conventie kennis te nemen.
2.8 Bij voormeld vonnis in incident van 27 december 2017 heeft de rechtbank Den Haag, team handel de zaak op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. ter verdere behandeling verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag.
2.9 Bij sommatie van 29 december 2017 heeft IVB aan [eiseres] voor haar werkzaamheden een bedrag van € 1.247,03 in rekening gebracht en daarop in mindering gebracht de door [eiseres] betaalde bedragen ad € 907,66, zodat resteert € 339,37.
2.10 De advocaat van IVB heeft IVB een bedrag van € 2.935,96 in rekening gebracht ter zake van de procedure tussen [eiseres] en IVB, die heeft geleid tot meergenoemd vonnis in het incident van 27 december 2017 van de rechtbank Den Haag, team handel.
3 Vordering in conventie, grondslag en verweer
3.1 [eiseres] vordert in conventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad :
1. te verklaren voor recht, dat IVB tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst jegens haar;
2. IVB deswege te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres] dientengevolge heeft geleden, welke schade begroot wordt op de door [eiseres] aan IVB betaalde bedragen, alsmede de aan [eiseres] voor deze zaak door haar huidige gemachtigde in rekening gebrachte kosten voor rechtsbijstand, alsmede een vergoeding voor de door [eiseres] geleden immateriële schade, naar billijkheid te begroten op een bedrag van
€ 1.000,00 en het totaal van de schade te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de datum dat IVB in gebreke kwam te verkeren (de datum dat de dagvaarding bij het kantongerecht diende te worden aangebracht);
3. IVB te veroordelen in de kosten van dit geding en voorts het bedrag van de proceskostenveroordeling te verhogen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten wanneer het totaal van deze bedragen niet zal zijn voldaan binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
4. IVB op voorhand te veroordelen in de kosten die door eiseres na het te dezen te wijzen vonnis dienen te worden gemaakt indien IVB niet, na daartoe te zijn verzocht, aan de veroordeling gevolg geeft.
3.2 [eiseres] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, ten grondslag dat IVB wanprestatie jegens haar heeft gepleegd door de dagvaarding niet aan te brengen en door haar niet van te voren en duidelijk te waarschuwen dat dit het gevolg zou zijn wanneer [eiseres] niet tijdig aan IVB het verschuldigde griffierecht voor de procedure zou voldoen.
IVB heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.
4 Vordering in reconventie, grondslag en verweer
4.1 IVB vordert in reconventie [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IVB te voldoen de somma van € 3.349,26 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de (werkelijke) kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten voor de gemachtigde van IVB, zulks met bepaling dat [eiseres] over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis.
4.2 IVB legt hieraan ten grondslag dat [eiseres] de factuur van 29 december 2017 ad € 339,37 niet tijdig heeft voldaan. De rente over dit bedrag tot 5 april 2018 bedraagt € 11,33 en de buitengerechtelijke kosten inclusief BTW € 61,60.
4.3 Daarnaast heeft IVB, zo stelt zij, schade geleden tot een bedrag van € 2.936,96. Dit zijn de kosten die IVB heeft moeten maken omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door de vordering in conventie bij de rechtbank Den Haag team handel aan te brengen terwijl het in de ogen van IVB een volstrekt kansloze zaak betreft die meteen bij de kantonrechter had moeten worden aangebracht.
4.4 [eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna -voor zover van belang- zal worden ingegaan.
5Beoordeling in conventie en reconventie
5.1 Omdat de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter de beide vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
5.2 De eerste vraag die moet worden beantwoord is of IVB jegens [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd door haar niet (deugdelijk) te waarschuwen dat IVB de dagvaarding niet bij het kantongerecht te Leiden zou aanbrengen, wanneer [eiseres] niet van te voren het door haar als eiseres in de procedure tegen [betrokkene 2] verschuldigde griffierecht aan IVB zou hebben voldaan. IVB voert aan dat de hiervoor onder 2.4 vermelde e-mail die deugdelijke waarschuwing bevat, zodat [eiseres] het aan zichzelf te wijten heeft dat de dagvaarding niet is aangebracht.
5.3 Van belang is om te constateren dat [eiseres] een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, met andere woorden : een consument.
Verder dient IVB bij het uitvoeren van haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen op de voet van artikel 7:401 BW. Bezien tegen de achtergrond van deze twee constateringen, bevat de inhoud van hiervoor onder 2.4 weergegeven e-mail niet een zodanige deugdelijke waarschuwing van de zijde van IVB dat [eiseres] daaruit had kunnen en moeten afleiden dat IVB bij niet tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht aan haar, IVB, de dagvaarding niet zou aanbrengen bij het kantongerecht te Leiden. Door het niet aanbrengen van de dagvaarding werd het immers een zekerheid -en niet alleen een risico- dat de vordering van [eiseres] op [betrokkene 2] door de kantonrechter niet een behandeling zou worden genomen.
Die zekerheid valt niet af te leiden uit voormelde e-mail. Daaruit volgt immers slechts dat er een kans bestaat dat de vordering van [eiseres] op [betrokkene 2] niet in behandeling wordt genomen. De conclusie moet dus zijn dat IVB jegens [eiseres] te kort is geschoten in de uitvoering van de 14 oktober 2016 tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht door de dagvaarding niet voor de zitting van 29 maart 2017 aan te brengen, zonder [eiseres] tijdig en deugdelijk te waarschuwen voor de gevolgen daarvan.
5.4 [eiseres] kan dus de schade die zij heeft geleden door deze wanprestatie van IVB vorderen. Deze schade kan in dit geding worden begroot op de door [eiseres] aan IVB betaalde bedragen. Door voormelde wanprestatie van IVB zijn immers de door IVB eerder verrichtte werkzaamheden en daarvoor aan [eiseres] in rekening gebrachte bedragen zinloos geworden.
5.5 Voorts kan uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven e-mail van IVB van 7 april 2017 niet anders worden afgeleid dan dat IVB onderkend heeft dat [eiseres] de overeenkomst van 14 oktober 2016 wenste te beëindigen en dat IVB zich bij die wens neerlegt.
Uit de in zoverre door [eiseres] niet weersproken onder 2.9 weergegeven factuur van 27 december 2017 volgt dat [eiseres] aan IVB een bedrag van € 907,66 heeft betaald.
5.6 De gevolgtrekking van het voorgaande is dat de vordering van [eiseres] in conventie tot een bedrag van € 907,66 voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding in conventie, 21 september 2017, omdat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] IVB eerder in gebreke heeft gesteld. Gesteld noch gebleken dat [eiseres] schade heeft geleden die voldoet aan de maatstaven van artikel 6:106 BW, zodat de gevorderde immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking komt.
In reconventie moet het gevorderde bedrag van € 339,37 in hoofdsom (het restant van de factuur van 27 december 2017) plus de daarover gevorderde rente en de in verband daarmee gevorderde buitengerechtelijke kosten dan ook als onverschuldigd worden afgewezen.
Bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat IVB jegens [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd, heeft [eiseres] geen belang (meer).
5.7 IVB vordert in reconventie voorts vergoeding van de schade, die zij stelt geleden te hebben omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door de vordering in conventie bij de rechtbank Den Haag, team handel aan te brengen, terwijl het in de ogen van IVB een volstrekt kansloze zaak betreft, die meteen bij de kantonrechter had moeten worden aangebracht. Met betrekking tot die vordering heeft het volgende te gelden.
5.8 Voorop moet worden gesteld dat (de raadsman van) [eiseres] de vordering in conventie meteen had moeten aanbrengen bij de sector kanton van de rechtbank Den Haag en dat het aanbrengen van die vordering bij de rechtbank Den Haag, team handel, in elk geval niet getuigt van een juist inzicht in de wettelijke bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbank Den Haag, sector handel en de rechtbank Den Haag, sector kanton.
5.9 De vraag moet echter ook gesteld worden of IVB genoopt was om in dit geval inderdaad kosten te maken voor het inschakelen van een advocaat. Immers de rechtbank, sector handel, dient op de voet van artikel 72 Rv. ambtshalve te toetsen of zij absoluut bevoegd is van een vordering kennis te nemen, ook als het gaat om de beoordeling van vorderingen waarbij verstek wordt verleend. Daarbij komt dat de advocaat van IVB bij de rechtbank Den Haag, team handel, het verkeerde incident heeft opgeworpen, te weten dat de rechtbank Den Haag, team handel relatief onbevoegde zou zijn. Dat blijkt uit de kop van haar conclusie waarbij naar artikel 110 Rv. wordt verwezen.
De rechtbank Den Haag, team Handel, heeft echter desondanks ambtshalve gedaan wat zij moest doen, te weten de vordering in conventie in de stand waarin deze zich bevond op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. verwijzen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag. Hieruit volgt dat ondanks de omstandigheid dat (de advocaat van) [eiseres] de zaak ten onrechte heeft aangebracht bij de rechtbank Den Haag, sector Handel, IVB zelf nodeloos kosten heeft gemaakt omdat de rechtbank Den Haag, team handel, ambtshalve op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. heeft verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag.
5.10 Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 tot en met 5.6 is overwogen, volgt verder dat IVB de vordering in conventie ten onrechte heeft aangemerkt als kansloos.
5.11 De rechtsoverwegingen 5.9 en 5.10 leiden tot de conclusie dat de vordering van IVB ten bedrage van € 2.936,96 moet worden afgewezen, omdat IVB die kosten zelf nodeloos heeft gemaakt en de vordering in conventie niet kansloos is gebleken. De desbetreffende kosten dienen voor rekening van IVB te blijven.
5.12 De overige stellingen en weren van partijen in conventie en reconventie behoeven geen bespreking meer.
5.13 IVB zal als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De door [eiseres] in conventie gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat deze zijn gemaakt op een wijze zoals in artikel 6:96 BW bepaald.
6 Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- veroordeelt IVB om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 907,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt IVB in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 357,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018, waarvan € 180,00 als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris en veroordeelt IVB tot betaling van € 100,- aan nasalaris, voor zover [eiseres] daadwerkelijk nakosten zal maken, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt IVB in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 90,00 als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris;
- verklaart deze proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2018.
- Wet- en regelgeving
- Jurisprudentie
- Genoemd in
Uitspraak 05‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Nu de door het incassobedrijf verzonden facturen vragen oproepen en het incassobedrijf hierover, ondanks herhaalde verzoeken van de debiteur hiertoe, onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft, is er sprake van schuldeiserverzuim. De enkele omstandigheid dat de debiteur is overgegaan tot betaling van de facturen, en daarmee haar opschortingsrecht heeft prijsgegeven, betekent niet dat daarmee ook het verzuim is gezuiverd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 3957157 \ CV EXPL 15-4354 \ 16643\581
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Invorderingsbedrijf B.V.
gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. drs. J.J.F.M. Konings, Moneyfirst B.V.
tegen
de besloten vennootschap Boks Brandpreventie B.V.
gevestigd te Duiven
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. R. Bijlsma
Partijen worden hierna IVB en Boks genoemd.
1. De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 april 2015 en de daarin genoemde processtukken
- een brief namens Boks van 23 juni 2015 met een productie ( productie 7)
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties, tevens akte vermeerdering van eis
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 7 juli 2015.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. IVB houdt zich bezig met het in opdracht incasseren van openstaande vorderingen.
Boks heeft met IVB met ingang van 21 mei 2013 een ‘service overeenkomst Incasso’ gesloten. Het betreft een zogenaamd ‘Incasso Premium’ voor € 125,00 per jaar
2.2. In de ‘Tarieven en voorwaarden’ van deze overeenkomst is onder ‘Kosteloze Incasso’ opgenomen:
Indien uw debiteur het volledige bedrag betaalt, resteert voor u de hoofdsom. Betaalt uw debiteur buitengerechtelijk niets, dan bent u ons geen kosten verschuldigd. Dus geen provisie of behandelingskosten.
Onder ‘Einde opdracht tot Incasso’ is vermeld:
Een incasso-opdracht eindigt bij volledige betaling door de debiteur. Een opdracht eindigt ook wanneer het minnelijke incassotraject niet heeft geleid tot volledige betaling. U ontvangt in dat geval een advies of voorstel hoe verder te handelen.
Onder ‘Betwisting’ is opgenomen:
In het geval een vordering betwist wordt, zal en inschatting worden gemaakt van de betwisting. Houdt deze geen stand dan wordt het incassotraject voorgezet. Het Invorderingsbedrijf beslist wanneer een vordering inhoudelijk betwist is. Is dit het geval dan vervalt de werkwijze van No Cure No Pay en neemt het invorderingsbedrijf contact met u op om mogelijke vervolgstappen te bespreken.
2.3. Daarnaast kent IVB Algemene Leveringsvoorwaarden. Daarin is onder andere bepaald:
13.1 De betalingstermijn bedraagt 14 dagen na factuurdatum. Facturen worden door Cliënt betaald volgens de op de factuur vermelde betalingscondities. Cliënt is niet gerechtigd tot verrekening, aftrek of tot opschorting van een betaling.
13.2 Het Invorderingsbedrijf is te allen tijde gerechtigd openstaande facturen te verrekenen met gelden die zij, uit welke hoofde dan ook, voor of namens Cliënt in haar bezit heeft en/of beheert, derdengelden daaronder begrepen.
13.3. Indien Cliënt in verzuim is, i.e. nadat de vervaldatum is overschreden, heeft het Invorderingsbedrijf het recht, zonder dat enige aanmaning of ingebrekestelling nodig is, een rente in rekening te brengen gelijk aan 2% per maand vanaf de vervaldag van de factuur.
13.4 Indien Cliënt in verzuim is, is zij, zonder dat verdere ingebrekestelling is vereist, vanaf datum verzuim alle gerechtelijke- en buitengerechtelijke kosten verschuldigd. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen 15% van de openstaande vordering met een minimum van € 75,- (exclusief BTW), een en ander te vermeerderen met een bedrag van € 10,- (exclusief BTW) per sommatie aan administratiekosten, alsmede een bedrag van € 35,- (exclusief BTW) aan registratiekosten en rente zoals bedoeld in het vorige lid.
(…)
20 Gerechtelijke en executietraject 20.1 Het gerechtelijke en executietraject is altijd geheel voor rekening en risico van Cliënt. De werkwijze van No Cure No Pay geldt niet tijdens dit traject.
20.2 De in een bij gerechtelijke uitspraak, in welke vorm dan ook, toegekende incassokosten, rente en salaris gemachtigde, dan wel enige andere vergoeding, anders dan de hoofdsom, zijn na toekenning direct opeisbaar bij Cliënt en komen het Invorderingsbedrijf toe. Dit geldt ongeacht of deze kosten te verhalen zijn op de Debiteur.
20.3 Tijdens het gerechtelijke en executietraject maakt het Invorderingsbedrijf gebruik van de diensten van derden, zoals van gerechtsdeurwaarders en advocaten. Kosten van derden worden één op één doorbelast aan Cliënt, ongeacht of deze te verhalen zijn op de Debiteur.
20.4 Indien een dossier wordt gesloten, wordt een eindafrekening gemaakt waarop aan Cliënt in rekening wordt gebracht de toegewezen incassokosten, rente, salaris gemachtigde, honorarium en kosten van derden, vermeerderd met eventuele overige toegekende vergoedingen en gemaakte kosten.
(…)
21 Juridische werkzaamheden 21.1 Indien het voor de behandeling van een incassozaak noodzakelijk is juridische werkzaamheden te verrichten, waaronder begrepen het voeren van een (buiten)gerechtelijke procedure, kunnen de betreffende kosten op voorschotbasis aan Cliënt in rekening gebracht worden. Zolang de eventuele voorschotbetaling niet is ontvangen, is het Invorderingsbedrijf niet gehouden tot verdere werkzaamheden.
2.4. In het kader van een incasso jegens [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A] ) heeft IVB bij brief van 25 juli 2013 aan Boks geadviseerd dit dossier voort te zetten door middel van dagvaarding. In deze brief is vermeld:
Gelet op het belang van de zaak – de hoogte van uw vordering – stel ik voor om over te gaan tot dagvaarding. De kans is groot dat de baten de investering ruimschoots overschrijden. De investering verbandhoudende met de dagvaardingsprocedure bedraagt voor het opstellen van de dagvaarding € 791,- excl. BTW te verhogen met griffierecht.
2.5. In de zaak [bedrijf A] heeft er een gerechtelijke procedure plaatsgevonden waarin IVB werkzaamheden heeft verricht. Bij vonnis van 17 december 2013 heeft de kantonrechter te Almelo [bedrijf A] veroordeeld tot betaling aan Boks van een bedrag – inclusief € 623,33 aan buitengerechtelijke incassokosten – van € 6.387,65, te vermeerderen met de wettelijk handelsrente over € 4.983,25 vanaf 7 augustus 2013. Daarnaast is [bedrijf A] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Boks begroot op € 1.035,11. Naar aanleiding van dit vonnis heeft [bedrijf A] een bedrag van € 7.579,43 direct aan Boks betaald.
2.6. De navolgende facturen heeft IVB aan Boks verzonden:
factuurnummer 12702804 van 21 februari 2014, dossierkenmerk [bedrijf A] ad
€ 2.275,27;
factuurnummer 12703074 van 25 maart 2014, dossierkenmerk [bedrijf B] restant factuur ad € 14,00.
In beide facturen is een betaaltermijn gegeven van veertien dagen.
2.7. Bij brief van 18 april 2014 heeft IVB Boks ter zake van onder andere de betaling van deze twee facturen ingebreke gesteld en aanspraak gemaakt op incassokosten ad € 446,62. Aangezegd is binnen 5 werkdagen te betalen. Teven is melding gemaakt van de gevolgen van niet betaling binnen de gestelde tijd.
2.8. In de periode van 5 april 2014 tot en met 4 november 2014 heeft er tussen IVB en Boks emailcorrespondentie plaatsgevonden over de hoogte van diverse door IVB naar Boks verzonden facturen.
Bij emailbericht van 24 april 2014 heeft [persoon X] namens Boks aan IVB inzake het dossier [bedrijf A] onder andere geschreven:
Volgens mij heb ik niet geweigerd om de facturen te betalen, ik heb alleen gevraagd om meer duidelijkheid. Ik vind dat u erg vijandig overkomt en ik snap eigenlijk niet goed waarom. (…) Ik heb u al in een eerdere mail aangegeven dat dhr. [persoon X] helaas geen tijd heeft om deze zaak op te pakken. (…) Om dan maar te schrijven dat hij niets meer van zich laat weten dat vind ik wel erg kort door de bocht. (…) Mijn insteek is om dit gewoon op te lossen. U schrijft dat de rechter ons deels in het gelijk gesteld heeft, over welk deel zijn wij niet in het gelijk gesteld? Ik moet u wel meedelen dat ik dacht dat het bedrag van € 7579,43 het bedrag was dat bij ons openstond. Ik wist niet dat het oorspronkelijk bedrag € 6355,98 was. Excuus daarvoor. Heeft [bedrijf A] overgemaakt wat in de rechtszaak geëist is?
Ik zag dat u in de zaak [bedrijf A] reeds € 1361,75 + € 190,79 + € 1620,00 heeft ontvangen. Dat is in totaal € 3172,54. Daarnaast stuurt u mij nog een rekening van € 1880,39 excl. Btw. Dat is samen een bedrag van € 5202,00 Ik heb naast het oorspronkelijk factuur bedrag van € 6355,98 nog een bedrag van € 1224,00 ontvangen. Dan zouden we in deze zaak € 1303,00 overhouden. Ik neem aan dat dit toch niet de bedoeling is? Misschien begrijp ik het verkeerd en heeft [bedrijf A] niet genoeg overgemaakt. Nogmaals onze insteek is hier uit te komen.
2.9. In reactie hierop heeft mr. Konings namens IVB op 19 mei 2014 geschreven:
Ik concludeer dat u enkel tijd aan het rekken bent, om maar niet te hoeven betalen. Ons geduld is inmiddels op. Een gerechtelijke procedure jegens u is inmiddels in voorbereiding. De rechter heeft [bedrijf A] veroordeeld om te betalen een totaalbedrag van 6387,65 plus 1035,11 euro aan compensatie in de proceskosten. [bedrijf A] heeft u een deel betaald, welk deel u aan ons doorgegeven heeft. Voor het restant worden thans beslagen gelegd, nu [bedrijf A] niet vrijwillig over wil gaan tot betaling van het laatste deel. U ontvangt van ons op korte termijn nog een factuur voor de incassokosten. De kosten die u in rekening zijn gebracht, zijn onder meer voor de in uw opdracht verrichte werkzaamheden, zoals het bijwonen van de zitting etc.
Ik laat de berekeningen zoals hieronder voor uw eigen rekening en risico.
2.10. Op 25 april 2014 en 19 mei 2014 heeft Boks respectievelijk € 14,00 en € 2.275,27 aan IVB betaald.
3. De vordering
In conventie
3.1. IVB heeft bij dagvaarding gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Boks te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 500,00 te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening alsmede met veroordeling van Boks in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten voor de gemachtigde van IVB, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vijftiende dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2. IVB legt aan deze vordering ten grondslag dat nu Boks niet tijdig tot betaling van de verstuurde facturen is overgegaan zij ingevolge de toepasselijke algemene voorwaarden aanspraak maakt op de overeengekomen contractuele rente ad 2% per maand over de hoofdsom vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen, bedragende € 203,88. Ondanks sommaties daartoe, is Boks niet tot tijdig tot betaling van de facturen overgegaan, als gevolg waarvan IVB genoodzaakt was haar vordering ter incasso uit handen te geven, zodat Boks tevens buitengerechtelijk incassokosten van € 343,39 verschuldigd is. IVB heeft haar vordering om haar moverende redenen beperkt tot een bedrag van € 500,00.
3.3. Boks voert hiertegen verweer.
In reconventie
3.4. Boks vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van IVB tot, primair, terugbetaling van het door Boks teveel betaald bedrag van € 7.127,74 als zijnde onverschuldigd betaald. Subsidiair heeft Boks gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, IVB op te dragen opheldering te geven met betrekking tot alle openstaande facturen dan wel Boks te bevrijden van haar verplichtingen jegens IVB. Daarnaast heeft Boks gevorderd IVB te veroordelen in de proceskosten, inclusief het salaris van gemachtigde.
3.5. Boks legt aan haar vordering primair ten grondslag dat er geen contractuele grondslag bestaat voor de vordering van IVB nu partijen over de prestaties en tarieven geen overeenstemming hebben bereikt. Subsidiair heeft Boks zich op het standpunt gesteld dat – kort samengevat – IVB de zorg- en informatieplicht heeft geschonden zodat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van IVB. Als gevolg hiervan komt de grondslag van de vordering van IVB te vervallen, aldus Boks.
3.6. IVB voert verweer en op 30 juni 2015 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens haar eis in conventie vermeerderd.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
De eisvermeerdering
4.1. De kantonrechter begrijpt dat IVB haar eis wil vermeerderen tot een bedrag van in totaal € 2.425,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 juni 2015. Dit bedrag is kennelijk opgebouwd uit bedragen van € 619,38, € 1.395,34, € 209,30 en € 43,95.
De akte bevat geen toelichting op de reden van eisvermeerdering en evenmin blijkt daaruit eenduidig waar deze bedragen precies op zien en wat de exacte grondslag van de vorderingen is. Ook ter comparitie heeft IVB die duidelijkheid niet kunnen verschaffen; op verzoeken om verduidelijking werd gereageerd met de wedervraag wat dan niet exact duidelijk is. Dit zou betekenen dat de zaak aangehouden zou moeten worden teneinde IVB in de gelegenheid te stellen haar eisvermeerdering nader te onderbouwen, waarna Boks daarop zou moeten kunnen reageren. In dit stadium van de procedure zou dat leiden tot een onevenredige vertraging. De eisvermeerdering wordt daarom als strijdig met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
De vordering in conventie
4.2. De gefactureerde werkzaamheden onder nummer 12702804 zien op de incassering in het dossier [bedrijf A] en de factuur met nummer 12703074 ziet op een griffierechtverschil in een dossier met de naam [bedrijf B] .
4.3. Primair heeft Boks als verweer gevoerd dat er geen opdracht is verstrekt voor de onder nummer 12702804 gefactureerde werkzaamheden. Er zou een al inn-tarief van € 125,00 per jaar zijn afgesproken. De kantonrechter is van oordeel dat ofschoon de reclame-uitingen zeer zeker die suggestie wekken, uit de bijlage ‘Tarieven en voorwaarden’ blijkt dat dit tarief alleen ziet op de inning van onbetwiste vorderingen. In de serviceovereenkomst die op 21 mei 2013 namens Boks is ondertekend, wordt tevens verwezen naar de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. Door Boks is ook niet betwist dat de Algemene Leveringsvoorwaarden van toepassing zijn. Deze zijn zeer uitvoerig: ze omvatten 4,5 bladzijden en kennen meer dan 100 bepalingen. Uit de Algemene Leveringsvoorwaarden volgt dat voor betwiste vorderingen die in rechte moeten worden verhaald een uurtarief geldt. Dat tarief wordt niet genoemd, maar uit de overgelegde facturen leidt de rechtbank af dat dat € 185,00 per uur is.
4.4. Uit de overgelegde stukken waaronder emailcorrespondentie (producties 9, 11 en 12 van de conclusie van antwoord in reconventie) en het verhandelde ter zitting heeft kantonrechter de overtuiging gekregen dat de opdracht voor het starten van een procedure jegens [bedrijf A] wel door Boks is gegeven. Anders dan IVB kennelijk meent, betekent dit echter niet dat Boks daarmee ook alle tarieven en facturen althans de opbouw en samenstelling daarvan, zonder meer moet begrijpen en accepteren. Als opdrachtnemer is IVB gehouden de door haar gedeclareerde werkzaamheden te specificeren en desgevraagd toe te lichten. Uitgangspunt is verder dat voor zover Boks het met de specificatie niet eens is en de hoogte van de declaratie betwist, zij gerechtigd tot opschorting. Aan het feit dat artikel 13.1 van de Algemene Leveringsvoorwaarden opschorting zonder meer verbiedt, gaat de kantonrechter voorbij nu een dergelijk ongeclausuleerd opschortingsverbod - mede met het oog op het bepaalde in artikel 3:236 aanhef en onder c BW, waaraan ook in een overeenkomst als de onderhavige reflexwerking toekomt - op de voet van artikel 6:233 BW vernietigbaar is. Kennelijk ziet ook IVB dat wel in, nu zij in haar processtukken Boks niet heeft tegengeworpen dat zij op grond van de Algemene Leveringsvoorwaarden in het geheel niet tot opschorting bevoegd was.
4.5. De factuur met nummer 12702804 heeft betrekking op de gerechtelijke procedure jegens [bedrijf A] met een vordering van € 8.186,44 in hoofdsom. Door Boks is onweersproken gesteld dat door IVB hiervoor facturen zijn gestuurd op 15 augustus 2013 ad € 1.552,54, 9 oktober 2013 ad € 1.960,20, 21 februari 2014 ad € 2.275,27 en 19 mei 2014 ad € 2.422,12, zijnde een bedrag van in totaal € 8.210,13. De laatste factuur – die zag op de betaling van werkzaamheden in verband met het buitengerechtelijk traject – is kennelijk uiteindelijk na protest van Boks niet gehandhaafd althans omgezet in een nieuwe factuur van 13 april 2015 voor een bedrag van € 623,33. Dit laat echter onverlet dat IVB in het voorjaar van 2014 wel betaling eiste van de factuur van 19 mei 2014.
4.6. Ter gelegenheid van de comparitie heeft IVB naar voren gebracht dat de hiervoor bedoelde eerste factuur van 15 augustus 2013 een opstartfactuur was. Deze factuur bevindt zich echter niet in het dossier, maar gelet op het factuurnummer (12701596), de datum en het bedrag, gaat de kantonrechter ervan uit dat het hier moet gaan om de bedragen zoals opgenomen in de correctiefactuur van 25 juli 2013 welke is overgelegd bij productie 7 van de conclusie van antwoord in reconventie. De voornoemde tweede factuur van 9 oktober 2013 betreft een voorschotfactuur. De derde factuur van 21 februari 2014 omvatte de definitieve afrekening voor de verrichte werkzaamheden. Deze afrekening is gespecificeerd en moest voor 7 maart 2014 betaald zijn. Over deze factuur waren vragen bij Boks. Uit de stukken blijkt dat er vooral vragen waren over de hoogte van de factuur in verhouding tot het resultaat van de rechtszaak (er was bij vonnis van 17 december 2013 in totaal € 7.422,76 toegewezen). Maar ook heeft Boks blijkbaar gevraagd waarom het opstellen van de dagvaarding (waarvoor € 791,00 ex btw in rekening is gebracht) in deze zaak zoveel duurder was uitgevallen dan in andere zaken, zonder dat daar een antwoord op is gekomen.
4.7. De kantonrechter oordeelt de vragen van Boks begrijpelijk, want zelfs als de laatste factuur van 19 mei 2014 dan wel de factuur die hiervoor in de plaats is gekomen, niet wordt meegerekend, zijn de totale kosten van € 5.788,01 zeer hoog te noemen in verhouding tot het resultaat van de zaak, zijnde een betaling van € 7.422,76 inclusief kosten. Hierbij neemt de kantonrechter nog in aanmerking dat in tegenstelling tot het advies van IVB in de brief van 25 juli 2013 – genoemd onder 2.4 – de baten de kosten zeker niet ruimschoots overschrijden en dat niet is gebleken dat Boks hiervoor tijdig is gewaarschuwd.
4.8. Verder roepen de declaraties ook vragen op. Zo blijkt uit de specificatie bij factuur 12702804 dat er forfaitair is gedeclareerd: voor iedere email, fax, telefoongesprek, rolbericht, instructie etc. is telkens 0,10 (dus 6 minuten) gedeclareerd, terwijl volstrekt niet aannemelijk is dat die werkzaamheden ook telkens 6 minuten aan werkzaamheden van de gemachtigde in beslag hebben genomen. Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat werkzaamheden op secretaresseniveau niet onder het gemachtigdentarief gedeclareerd kunnen worden en geacht mogen worden volledig te zijn begrepen in het toch al vrij pittige uurtarief van
€ 185,00. Van een gemachtigde wordt verwacht dat hij dit soort werkzaamheden, voorzover ze zuiver juridisch van aard zijn, gebundeld declareert, zodat de daadwerkelijke tijd die aan juridische werkzaamheden wordt besteed, in rekening wordt gebracht. Tot slot is zonder nadere toelichting ook niet begrijpelijk waarom een half uur in rekening moet worden gebracht voor het “bestuderen van het eindvonnis aan de hand van het dossier”.
4.9. Van de zijde van IVB is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat Boks in het voorjaar van 2014 herhaalde malen zonder succes om een toelichting heeft gevraagd. Bij die stand van zaken mocht Boks, zeker gezien de wanverhouding tussen de hoogte van de declaraties en het resultaat, haar betalingsverplichting voor beide in geding zijnde facturen opschorten totdat een behoorlijke toelichting werd gegeven. Dat Boks zich nimmer op opschorting heeft beroepen, zoals IVB heeft betoogd, doet daar niet aan af. Van een bedrijf als IVB mag worden verwacht dat zij begrijpt dat een cliënt die, gegeven de situatie, alleszins begrijpelijke en voor de hand liggende vragen heeft over de hoogte van de rekeningen, zich beroept op een opschortingsrecht als deze rekeningen niet worden betaald.
4.10. Boks heeft op 25 april 2014 de factuur van € 14,00 betaald en op 19 mei 2014 de factuur van € 2.275,27 betaald. Er is niet gebleken dat Boks op enig moment in verzuim is geraakt met de betaling van deze facturen omdat zij – gezien de feiten – in het voorjaar van 2014 haar betalingen mocht opschorten in afwachting van specificatie. Er is ten aanzien van de voornoemde facturen dan ook geen grondslag voor de gevorderde rente en de buitengerechtelijk kosten. De vordering in conventie zal daarom worden afgewezen.
De vordering in reconventie
4.11. Onder 4.3 en 4.4 heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat er tussen IVB en Boks een overeenkomst tot stand is gekomen en dat Boks aan IVB opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in de gerechtelijk procedure jegens [bedrijf A] . Er is dan ook geen grondslag voor een vordering van een bedrag van € 7.127,74 uit hoofde van onverschuldigde betaling.
4.12. Subsidiair heeft Boks betoogd dat sprake is van schuldeisersverzuim van de zijde van IVB ex artikel 6:58 e.v. BW nu zij herhaalde malen zonder succes om een specificatie dan wel een toelichting op de facturen met betrekking tot de incasso van [bedrijf A] heeft verzocht. Zij vordert haar te bevrijden van haar verplichtingen jegens IVB. In dit kader is van belang dat Boks zich nog steeds verzet tegen de hoogte van de facturen die in het kader van de incasso van [bedrijf A] aan haar zijn verzonden. Dat recht heeft zij. De enkele omstandigheid dat zij (wellicht onder druk) is overgegaan tot betaling van facturen, en daarmee haar opschortingsrecht heeft prijsgegeven, betekent immers niet dat daarmee ook een verzuim is gezuiverd.
4.13. Onder 4.6 e.v. is reeds geoordeeld dat er in het voorjaar 2014 aan de zijde van IVB sprake was van schuldeisersverzuim. Ook daarna is niet de gevraagde duidelijkheid verschaft. Uit de door zowel IVB (productie 23) als de door Boks (productie 7) overgelegde producties blijkt namelijk dat er ook nadat de twee litigieuze facturen door Boks waren betaald, tussen partijen nog steeds werd gecorrespondeerd over de hoogte en grondslag van de door IVB verzonden facturen. Zo heeft Boks in haar emailbericht van 27 juni 2014 aan IVB onder andere geschreven:
(…) dat we 15% korting krijgen (…) De korting heb ik nog op geen enkele rekening gezien, dus deze zou ik graag nog ontvangen. (…) U rekent telkens € 274,= voor het opstellen van een dagvaarding bij [bedrijf A] berekend u € 791,00. Ik vroeg u om een specificatie.
In een emailbericht van 31 oktober 2014 heeft IVB hierop als volgt gereageerd:
Korting 15% Dit percentage is van toepassing op het honorarium (normaal € 185,- per uur) voor overige werkzaamheden. In diverse zaken zijn bedragen betaald voor het opstellen van de dagvaarding. Dit zijn vaste bedragen, waarop de korting reeds is toegepast.
[bedrijf A] In deze zaak heeft u recht op 15 % over het honorarium ( = 15% x EUR 3302,25) in deze zaak (uren). Ons kantoor heeft recht op de rente in deze zaak bedragende 629,21 EUR. Uit coulance stellen wij voor deze bedragen tegen over elkaar weg te strepen en te verrekenen met gesloten beurzen.
4.14. De conclusie is dan ook dat IVB haar verzuim om haar rekeningen behoorlijk te onderbouwen en te specificeren niet heeft gezuiverd. In het kader van Boks’ beroep op artikel 6:60 BW zal dan ook bezien moeten worden in hoeverre er te veel is betaald.
4.15. Op grond van de hiervoor weergegeven emailcorrespondentie, stelt de kantonrechter vast dat IVB kennelijk de tussen partijen overeengekomen korting in deze zaak pas heeft willen verlenen nadat hiernaar was gevraagd en de factuur al was betaald, om deze vervolgens als een verrekenpost op te voeren voor een rentepost waarvan niet is gebleken dat daarop een aanspraak bestaat. Uit het door Boks overgelegde emailbericht van 21 mei 2015 van IVB komt verder naar voren dat het in het emailbericht van IVB van 31 oktober 2014 voorgestelde wegstrepen van de rente tegen de te ontvangen korting ook niet meer aan de orde is. De conclusie is dan ook dat de korting blijkbaar nog niet is toegekend, terwijl daar wel een aanspraak op bestaat. Dit betreft een bedrag van € 495,30 ex btw (15% van € 3.302,50) wat derhalve te veel is betaald.
4.16. Evenmin blijkt uit de dossierstukken dat IVB de vraag heeft beantwoord waarom er in de zaak [bedrijf A] voor de dagvaarding € 791,00 is gefactureerd en in andere zaken € 274,00. Dit terwijl er kennelijk sprake is van een vast tarief voor dagvaardingen. Die suggestie wekt althans IVB’s email van 31 oktober 2014. Nu IVB ondanks verzoeken daartoe geen enkele opheldering heeft verschaft voor het hogere dagvaardingstarief van € 791,00 in de zaak [bedrijf A] zal de kantonrechter dit tot het kennelijk ‘gebruikelijke’ tarief van € 274,00 verlagen. Dat betekent dat een bedrag van € 517,00 ex btw te veel is betaald.
4.17. Met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.8 stelt de kantonrechter tot slot ten aanzien van factuur 12702804 vast dat er excessief forfaitair is gedeclareerd. Hiervoor zal twee uur, te weten € 370,00, in mindering worden gebracht. Daarnaast zal de kantonrechter een half uur, te weten € 92,50, dat in rekening is gebracht voor het “bestuderen van het eindvonnis aan de hand van het dossier” in mindering brengen. Ten aanzien van factuur 12702804 heeft Boks derhalve een bedrag van in totaal € 462,50 ex btw te veel betaald.
4.18. In totaal is derhalve een bedrag € 1.474,80 ex btw te veel in rekening gebracht. Dit bedrag zal als onverschuldigd betaald terugbetaald moeten worden. Over dit bedrag is geen vergoeding van wettelijke rente gevorderd.
In conventie en reconventie
4.19. Slotsom is dat de conventionele vordering van IVB zal worden afgewezen en dat de vordering in reconventie van Boks zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 1.474,80 ex btw.
4.20. IVB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Boks in de conventie begroot op € 120,00 in verband met het salaris van de gemachtigde (2 punten x € 60,00). In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van Boks begroot op € 250,00 in verband met het salaris van de gemachtigde. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie wordt voor de conclusie en de comparitie tezamen 1 punt worden gerekend.
5. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
5.1.wijst de vordering af;
5.2.veroordeelt IVB in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Boks begroot op € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
5.3.veroordeelt IVB om aan Boks te betalen € 1.474,80 exclusief omzetbelasting,
5.4.veroordeelt IVB in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van IVB begroot op € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en in reconventie
5.5.verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 05-08-2016. |